Uitspraak
16 oktober 2015, 15/334 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
7 juli 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang door een vreemdeling, die geen aanspraak kon maken op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag was ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad overweegt dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, die als voldoende wordt beschouwd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond, zonder verdere beoordeling van andere gronden van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in het bieden van opvang aan vreemdelingen en de juridische mogelijkheden die vreemdelingen hebben als zij niet worden toegelaten tot deze opvang.