Uitspraak
6 november 2015, 14/6636 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 maart 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene afgewezen, waarbij het bezwaar van betrokkene tegen deze afwijzing ongegrond was verklaard.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging hiertegen in hoger beroep, stellende dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beroepsgrond van het college gehonoreerd en overwogen dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. Hierdoor is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening, wat betekent dat de noodzaak voor opvang op grond van de Wmo niet meer bestaat.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.