Uitspraak
6 november 2015, 15/4668 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
3 oktober 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had in eerste instantie een aanvraag ingediend die door het college op 3 oktober 2014 werd afgewezen. Dit besluit werd later door het college in een bestreden besluit van 2 juli 2015 bevestigd, waarop de betrokkene in beroep ging.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het college werd verplicht om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) belicht. De Raad oordeelde dat de VBL een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat als een voldoende voorziening wordt beschouwd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de juridische positie van vreemdelingen in het kader van maatschappelijke opvang en de toepassing van de Wmo.