Uitspraak
16 oktober 2015, 15/664 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de aanvraag van betrokkene om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. De Raad heeft overwogen dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. Dit betekent dat de opvang in een VBL een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad heeft de beroepsgrond van het college dat de VBL een voorliggende voorziening is, gegrond verklaard.
Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek, die aan de opvang in de VBL is verbonden, niet onrechtmatig is en niet afdoet aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.