ECLI:NL:CRVB:2016:4905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
15/7580 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de aanvraag van betrokkene om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. De Raad heeft overwogen dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. Dit betekent dat de opvang in een VBL een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad heeft de beroepsgrond van het college dat de VBL een voorliggende voorziening is, gegrond verklaard.

Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek, die aan de opvang in de VBL is verbonden, niet onrechtmatig is en niet afdoet aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7580 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 oktober 2015, 15/664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
[betrokkene] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/7319, 15/7320, 15/7517, 15/7321, 15/7503, 15/7322, 15/7323, 15/7324, 15/7327, 15/7328, 15/7339, 15/7512, 15/7465, 15/7524, 15/7467, 15/7594, 15/7471, 15/7507, 15/7493, 15/7501, 15/7504, 15/7511, 15/7505, 15/7519, 15/7521, 15/7522, 15/7526, 15/7527, 15/7528, 15/7529, 15/7571, 15/7575, 15/7576, 15/7577, 15/7578, 15/7580, 15/7673, 15/7674, 15/7785, 15/7331, 15/7337, 15/7475 en 15/7574 heeft gevoegd plaatsgehad op 7 september 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 22 september 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 september 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 22 september 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
De grond van betrokkene dat opvang in een VBL van hem niet kan worden gevergd, omdat de daaraan verbonden voorwaarde van medewerking aan vertrek in zijn bijzondere omstandigheden onrechtmatig is, leidt niet tot een ander oordeel. Deze voorwaarde doet immers niet af aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van de gestelde voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en – in hoger beroep – uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB