Uitspraak
16 oktober 2015, 15/616 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had een aanvraag ingediend die door het college op 22 september 2014 was afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de betrokkene ongegrond in een besluit van 23 januari 2015. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad bevestigde dat een vreemdeling als betrokkene gebruik kan maken van de opvang in een VBL, die in het algemeen als voldoende wordt aangemerkt. De Raad verwierp de stelling van de betrokkene dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek onrechtmatig is, en stelde dat deze voorwaarde niet afdoet aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde ligt bij de staatssecretaris en uiteindelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.