Uitspraak
16 oktober 2015, 15/614 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had een aanvraag ingediend die door het college op 29 september 2014 werd afgewezen. Het college stelde dat betrokkene gebruik kon maken van opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL), wat volgens hen een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt.
De rechtbank had eerder de afwijzing van het college vernietigd en bepaald dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Het college ging hiertegen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de VBL inderdaad een voldoende voorziening is en dat de voorwaarden voor opvang in de VBL, waaronder medewerking aan vertrek, niet onrechtmatig zijn. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde Wmo-opvang.