Uitspraak
13 oktober 2015, 15/955 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2015. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had een aanvraag ingediend die door het college op 12 september 2014 werd afgewezen. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Raad overwoog dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang en dat deze opvang voldoet aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden. De Raad oordeelde dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek, die aan de opvang in de VBL is verbonden, niet onrechtmatig is en dat deze voorwaarde de feitelijke beschikbaarheid van de VBL niet aantast. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde ligt bij de staatssecretaris en uiteindelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het hoger beroep van het college gegrond, vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.