ECLI:NL:CRVB:2016:4886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had een aanvraag ingediend die door het college op 22 september 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 26 januari 2015.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat als een voldoende voorziening wordt beschouwd.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt, waardoor de aangevallen uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.