ECLI:NL:CRVB:2016:4883
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2015. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had een aanvraag ingediend die door het college op 2 september 2014 werd afgewezen. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad overwoog dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang en dat deze opvang voldoet aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden. De Raad oordeelde dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek, die aan de opvang in de VBL is verbonden, niet onrechtmatig is en dat deze voorwaarde de feitelijke beschikbaarheid van de VBL niet aantast. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde ligt bij de staatssecretaris en uiteindelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van het college slaagde, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.