Uitspraak
9 oktober 2015, 15/137 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van de betrokkene afgewezen, waarna de rechtbank het beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en het college verplichtte tot het verlenen van maatschappelijke opvang.
Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, en dat deze opvang in het algemeen als voldoende kan worden aangemerkt. Hierdoor werd geconcludeerd dat de opvang in een VBL de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt.
De Raad oordeelde dat de betrokkene op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijkheid tot opvang in een VBL en dat de verwijzing naar deze voorziening voldoende was. Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.