Uitspraak
9 oktober 2015, 15/1838 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
3 december 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Het college had de aanvraag van betrokkene als een aanvraag om opvang onder de Wmo aangemerkt en deze op 3 december 2014 afgewezen. Het bezwaar van betrokkene tegen deze afwijzing werd door het college ongegrond verklaard in een besluit van 3 maart 2015.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigde het besluit van het college en bepaalde dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Zowel betrokkene als het college gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van het college, dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagde. De Raad concludeerde dat de opvang in een VBL voldoende is en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen verplichting tot opvang voortvloeit uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de rol van VBL's in de opvang van vreemdelingen en de toepassing van de Wmo.