Uitspraak
9 oktober 2015, 15/138 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De betrokkene, een vreemdeling die geen aanspraak had op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, had een aanvraag ingediend die door het college op 29 augustus 2014 was afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de betrokkene ongegrond bij een besluit op 19 december 2014.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om de afwijzing te herroepen, wat leidde tot recht op maatschappelijke opvang. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad bevestigde dat de opvang in een VBL in het algemeen als voldoende kan worden aangemerkt en dat de betrokkene in principe gebruik kan maken van deze voorziening.
De Raad verwierp de argumenten van de betrokkene dat de voorwaarden voor opvang in een VBL onrechtmatig zijn, en concludeerde dat de beoordeling van deze voorwaarden aan de staatssecretaris is voorbehouden. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van de betrokkene ongegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.