Uitspraak
26 mei 2015, 14/7989 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1 oktober 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellant werd opgeroepen om relevante gegevens te overleggen, maar heeft hieraan geen gehoor gegeven. Dit leidde tot een opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant stelde dat hij niet in staat was om het gesprek met de DWI-medewerkers te voeren vanwege zijn mentale toestand. De rechtbank oordeelde echter dat uit de verklaringen van appellant tijdens het gesprek niet kon worden afgeleid dat hij niet in staat was om te communiceren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door appellant niet opnieuw uit te nodigen voor een gesprek.
De Raad concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd en dat de rechtbank deze gronden gemotiveerd had weerlegd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.