ECLI:NL:CRVB:2016:4869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens overschrijding van het vrij te laten vermogen en de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante en betrokkene op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante en betrokkene ontvingen sinds 1 november 1993 bijstand, maar na een controle door de gemeente Waalre werd vastgesteld dat hun vermogen de vrij te laten grens overschreed. De gemeente had in 2013 een controle uitgevoerd op het woonwagenkamp waar appellante en betrokkene woonden, wat leidde tot de conclusie dat hun bijstand met ingang van 5 augustus 2013 moest worden ingetrokken. Het college van burgemeester en wethouders van Waalre verklaarde het bezwaar tegen deze intrekking ongegrond, waarbij werd gesteld dat appellante en betrokkene hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over hun vermogen.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante en de erven van betrokkene gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de inlichtingenverplichting was geschonden en dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis te vergaren en dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuursorgaan rust. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor intrekking van de bijstand.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.