ECLI:NL:CRVB:2016:4866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
15-3442 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na ingetrokken maatregelbesluiten met betrekking tot sociale zekerheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Ö. Kibaroglu-Batur, had een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, nadat eerder opgelegde maatregelen waren ingetrokken. De appellant stelde schade te hebben geleden door deze maatregelen, waaronder een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar en het verlies van zijn woning en inboedel.

Het college had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, wat door de rechtbank in de eerdere uitspraak werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat, hoewel de ingetrokken besluiten mogelijk onrechtmatig waren, er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen deze besluiten en de door de appellant geleden schade. De Raad benadrukte dat voor een veroordeling tot schadevergoeding vereist is dat de schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en dat alleen schadeposten die in een zodanig verband staan met dat besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde, omdat hij niet in staat was om het causaal verband aan te tonen. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/3442 WWB
Datum uitspraak: 20 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 maart 2015, 14/9506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ö. Kibaroglu-Batur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Namens appellant is verschenen mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het college de eerder aan appellant opgelegde maatregelen ingetrokken omdat deze besluiten achteraf bezien onjuist zijn.
1.2.
Bij brief van 16 oktober 2013 heeft appellant het college verzocht om vergoeding van schade tot een bedrag van € 11.764,43, die hij stelt te hebben geleden omdat hij als gevolg van de opgelegde maatregelen zijn huur niet meer kon voldoen, waardoor hij uit zijn huis is gezet en zijn inboedel is vernietigd. Voorts stelt hij in dit verband een betalingsachterstand te hebben opgelopen bij zijn zorgverzekeraar.
1.3.
Bij besluit van 23 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 augustus 2014 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Daargelaten of de door het college ingetrokken maatregelbesluiten onrechtmatig zijn, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8044) voor een veroordeling tot vergoeding van schade vereist dat deze schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. Bij de beoordeling of de schade toegerekend moet worden is ook de aard en strekking van het vernietigde besluit een relevante factor.
4.2.
Appellant heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat hij schade heeft geleden als gevolg van de naderhand ingetrokken maatregelbesluiten. Ter zitting heeft appellant echter, daarnaar gevraagd, naar voren gebracht dat een dergelijk causaal verband als bedoeld in 4.1 niet is hard te maken. Daaruit volgt reeds dat het college het verzoek om vergoeding van schade terecht heeft afgewezen. De overige in het hoger beroepschrift aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.A.E. Bon

HD