Uitspraak
22 september 2015, 15/2816 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die vanaf 12 augustus 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Appellant had opgegeven te wonen op een specifiek uitkeringsadres, maar na een controle en een fraudemelding heeft de gemeente Almere een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 16 oktober 2014. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen deze intrekking gegrond verklaard voor een bepaalde periode, maar de intrekking voor de periode van 16 oktober 2014 tot 13 november 2014 in stand gelaten.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 8 november 2016 heeft appellant verklaard dat hij op 2 februari 2015 had aangegeven dat hij sinds 13 november 2014 op het uitkeringsadres woonde. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze verklaring niet kan worden herzien, omdat appellant deze ondertekend had en er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde in de relevante periode. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. Hierdoor was de gemeente gerechtigd om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het beroep van appellant tegen het besluit van 2 december 2015 ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.