Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Uiteindelijk heeft het college bij besluit van 14 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, geboren in 1988, ontving van 1 januari 2012 tot 1 oktober 2013 bijstand, maar kreeg te maken met diverse maatregelen van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wegens het niet nakomen van verplichtingen. De bijstand werd uiteindelijk ingetrokken op 1 oktober 2013. Appellant diende op 26 februari 2014 een nieuwe aanvraag in, maar deze werd afgewezen door het college op 11 april 2014, omdat uit zijn houding en gedrag zou blijken dat hij de verplichtingen niet wilde nakomen. Appellant ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de houding en gedragingen van appellant in de eerdere periode geen rol konden spelen bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant de verplichtingen niet wilde nakomen, en dat het college had moeten onderzoeken of de medische klachten van appellant terecht waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en droeg het college op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.