ECLI:NL:CRVB:2016:4844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
15/1416 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand in verband met uitgekeerde erfenis en de gevolgen voor de bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Uden aan appellante, die samen met haar broer en zus twee woningen heeft geërfd van haar overleden moeder. Appellante ontving in de periode van 25 augustus 2011 tot en met 16 februari 2012 (aanvullende) bijstand, terwijl zij op 19 februari 2014 een bedrag van € 35.000,- ontving uit de verkoop van de geërfde woningen. Het college heeft de bijstand van appellante beëindigd en een bedrag van € 9.287,93 teruggevorderd, omdat haar vermogen op dat moment het vrij te laten vermogen overschreed.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij niet over middelen beschikte tijdens de bijstandsperiode en dat het college niet duidelijk had gemaakt dat zij bij verkoop van de woningen bijstand zou moeten terugbetalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen nieuwe argumenten had aangedragen die het oordeel van de rechtbank konden veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat appellante niet had aangetoond dat het college onterecht had gehandeld bij de terugvordering van de bijstand.

De Raad benadrukte dat de aanspraken op een erfdeel ontstaan op de datum van overlijden van de erflater en dat appellante, door de ontvangst van de erfenis, middelen had die in aanmerking moesten worden genomen bij de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/1416 WWB
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2015, 14/3406 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Uden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Boogaard. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.R.M. Verweijen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft, samen met haar broer en zus, twee woningen geërfd van haar op
2 november 2009 overleden moeder. Op 19 februari 2014 heeft appellante uit de verkoop van de woningen € 35.000,- ontvangen.
1.2.
Appellante ontving in de periode van 25 augustus 2011 tot en met 16 februari 2012 (aanvullende) bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het college had het vermogen van appellante bij het toekenningsbesluit van 3 november 2011 per 25 augustus 2011 vastgesteld op € 0,- en het resterend vrij te laten vermogen op € 5.555,-. Bij besluit van
20 maart 2013 heeft het college aan appellante per 21 december 2012 (aanvullende) bijstand verleend en het vermogen van appellante vastgesteld op € 3.524,84 negatief en het resterend vrij te laten vermogen op € 5.685,-. Daarbij heeft het college vermeld dat appellante recht heeft op een aandeel in een onverdeelde erfenis. Als zij alsnog gaat beschikken over dit vermogen en het totale vermogen hoger zou zijn dan het vrij te laten bedrag, dan zal de bijstand (deels) worden teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2014, gecorrigeerd bij besluit van 3 juni 2014, heeft het college de bijstand van appellante beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 1 februari 2014 en, met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB, de over de perioden van 25 augustus 2011 tot en met 16 februari 2012 en van 21 december 2012 tot en met 31 januari 2014 verleende bijstand tot een bedrag van € 9.287,93 van appellante teruggevorderd. Het vermogen per 25 augustus 2011 heeft het college nader vastgesteld op
€ 6.470,30 negatief.
1.4.
Bij besluit van 26 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de erfenis van appellante is uitbetaald, zij over financiële middelen kan beschikken om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en met betrekking tot de perioden waarover bijstand is verleend aanspraak op financiële middelen had. Haar vermogen bij aanvang van de bijstand bedraagt
€ 28.529,70 en overschrijdt daarmee het vrij te laten vermogen dat € 5.555,- bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak ontstaan de aanspraken op een erfdeel uit een nalatenschap op de datum van overlijden van de erflater. Of op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en
onder f, ten eerste, van de WWB een bevoegdheid tot terugvordering bestaat hangt af van het antwoord op de vraag of de ontvangen middelen betrekking hebben op een periode waarover eerder bijstand is verleend en of de ontvangen middelen, teruggerekend naar het tijdstip waarop de aanspraken op die middelen ontstonden tezamen met de toen aanwezige (overige) vermogensbestanddelen en met inachtneming van de toen geldende vermogensgrens, het vrij te laten vermogen overschrijden. Appellante heeft over de in 1.3 vermelde perioden bijstand ontvangen en in die gehele perioden aanspraak gehad op haar erfdeel. Nu appellante op
19 februari 2014 feitelijk de beschikking heeft gekregen over een bedrag van € 35.000 uit de nalatenschap, was vanaf dat moment sprake van in aanmerking te nemen middelen met betrekking tot een periode waarover eerder bijstand is verleend. Appellante heeft wel gesteld maar niet onderbouwd dat zij het college bij de aanvraag van bijstand per 25 augustus 2011 van de erfenis op de hoogte heeft gesteld. Bij de aanvraag van bijstand per 21 december 2012 heeft zij daar wel melding van gemaakt, maar bij het besluit van 20 maart 2013 is appellante erop gewezen dat zij met een terugvordering rekening moest houden. Het college heeft rekening gehouden met een negatief vermogen op 25 augustus 2011 van € 6.470,30. Daarin zijn de door appellante bij de aanvraag genoemde schulden verdisconteerd. Het had op de weg van het college gelegen om voor de uitkeringsperiode met ingang van 21 december 2012 een nieuwe berekening te maken van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, maar appellante is door het achterwege blijven daarvan niet benadeeld. Niet gesteld of gebleken is dat het college andere door appellante gemelde en in aanmerking te nemen schulden buiten beschouwing heeft gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze de terugvordering betreft. Appellante had in de periode waarin zij bijstand ontving niet de beschikking over middelen en daarmee recht op bijstand. Haar is ook niet duidelijk gemaakt dat zij bij verkoop van de woningen bijstand zou moeten terugbetalen, terwijl het college van de erfenis op de hoogte was. Bij de eerdere toekenningsbesluiten is haar vermogen niet juist vastgesteld, omdat daarbij de schulden van appellante niet juist zijn verdisconteerd en bovendien had volgens appellante toen rekening moeten worden gehouden met haar geschatte aandeel in de woningen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij ook in beroep naar voren heeft gebracht. Daarin wordt geen grond gezien om tot een ander oordeel te komen dan in de aangevallen uitspraak is neergelegd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante ook in hoger beroep geen schulden heeft genoemd en met bescheiden gestaafd, waarmee bij het bestreden besluit en bij de toekenningsbesluiten van 3 november 2011 (gecorrigeerd bij besluit van 3 juni 2014) en van 20 maart 2013 geen rekening is gehouden.
4.2.
Ter zitting heeft appellante met een beroep op het vertrouwensbeginsel betoogd dat het college haar bij de toekenning van de bijstand weliswaar duidelijk heeft gemaakt dat zij bij de verkoop van de woning vanaf dat moment geen recht meer had op bijstand, maar niet dat de reeds verleende bijstand van haar zou worden teruggevorderd. Dit betoog faalt. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805) slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Dat het college een toezegging over het niet terugvorderen van bijstand aan appellante heeft gedaan heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. Dat volgt ook niet uit het door appellante in beroep overgelegde e-mailbericht van haar broer van 1 november 2014. Bovendien heeft het college appellante in het besluit van 20 maart 2013 er juist uitdrukkelijk op gewezen dat bijstand zou worden teruggevorderd zodra zij de beschikking zou krijgen over haar deel van de erfenis.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.M. Overbeeke en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD