ECLI:NL:CRVB:2016:4813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
16/450 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.C.R. Molenaar, hadden op 9 maart 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam kende op 13 april 2015 een bedrag van € 146,- toe, maar dit besluit werd niet aan de gemachtigde van appellanten gezonden. Appellanten stelden het college in gebreke en voerden beroep aan tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, wat door de rechtbank niet-ontvankelijk werd verklaard. In hoger beroep stelden appellanten dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken, omdat zij beroep moesten instellen om een beslissing te verkrijgen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college het toekenningsbesluit binnen de wettelijke termijn had genomen en dat appellanten op de hoogte waren van de inhoud van dit besluit. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht geen proceskostenveroordeling had uitgesproken en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2015 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

16/450 PW
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 december 2015, 15/3743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Voor appellanten is
mr. Molenaar verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben bij brief van 9 maart 2015 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 196,- (aanvraag).
1.2.
Bij besluit van 13 april 2015 heeft het college aan appellanten bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 146,- (toekenningsbesluit). Dit besluit is niet aan de gemachtigde van appellanten (gemachtigde) toegezonden.
1.3.
Bij brief van 6 mei 2015 hebben appellanten het college in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
1.4.
Bij brief van 15 juni 2015 hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag, wat met een besluit is gelijkgesteld (bestreden besluit 1).
1.5.
Bij fax van 24 juni 2015 heeft het college het toekenningsbesluit alsnog aan de gemachtigde gezonden.
1.6.
Bij besluit van 26 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 augustus 2015 (bestreden besluit 2), heeft het college vastgesteld dat het aan appellanten geen dwangsom is verschuldigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de rechtbank geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
3. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. In dit kader voeren appellanten aan dat zij beroep hebben moeten instellen om te bewerkstelligen dat het college een beslissing op de aanvraag zou nemen. Ten onrechte heeft het college het toekenningsbesluit niet tevens aan de gemachtigde toegezonden. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geen gehoor gegeven aan het verzoek van appellanten om het bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2015 [lees: 26 juni 2015] in de onderhavige procedure mee te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad zal het bestreden besluit 2 mede in de beoordeling betrekken.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank in verband met het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag terecht heeft geweigerd het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten. De Raad zal het bestreden besluit 2 mede in de beoordeling betrekken.
4.2.
In een geval waarin een betrokkene beroep heeft moeten instellen om te bewerkstelligen dat een beslissing op de aanvraag wordt genomen, ligt het in de rede dat de rechtbank in een voorkomend geval gebruik maakt van de in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid. Vergelijk onder meer de uitspraak van 17 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH8896.
4.3.
Niet in geschil is dat het toekenningsbesluit binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn is genomen en dat dit besluit aan appellanten is toegezonden. Nu appellanten de ontvangst van het toekenningsbesluit niet hebben ontkend, moet in dit geval worden aangenomen dat appellanten binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn kennis hebben genomen, althans kennis hebben kunnen nemen, van dit besluit. Hieruit volgt dat appellanten binnen de in dit geval geldende termijn waren geïnformeerd over de inhoud van het toekenningsbesluit.
4.4.
Onder deze omstandigheden was voldaan aan de strekking van de toepasselijke beslistermijn, namelijk het waarborgen dat een betrokkene binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn wordt geïnformeerd over de besluitvorming en bij voorkeur over de inhoud daarvan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen beroep kon worden ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag als bedoeld in
artikel 6:2 van de Awb. Dit betekent dat geen sprake was van een situatie als bedoeld in 4.2. Hieraan doet niet af dat het college, in strijd met artikel 6:17 van de Awb, het toekenningsbesluit niet tevens aan de gemachtigde had toegezonden. Dit artikel, dat bepaalt dat, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde zendt, strekt tot bescherming van de procedurele belangen van een betrokkene. Dat is van een andere orde dan de strekking van de bepalingen inzake het tijdig beslissen, die zien op zekerheid omtrent de inhoudelijke positie van een betrokkene tegenover het bestuursorgaan. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht niet van de in artikel 8:75 van de Awb neergelegde bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.7.
Uit 4.6 vloeit tevens voort dat geen recht bestaat op een dwangsom en dat het tegen bestreden besluit 2 gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) L.V. van Donk

HD