ECLI:NL:CRVB:2016:4810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
16/2163 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens het niet overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 7 november 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft appellant opgeroepen om gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften, maar appellant heeft hier niet op gereageerd. Na meerdere oproepen en een gesprek op 9 april 2015, waarin appellant wederom niet verscheen, heeft het college besloten om de bijstand tijdelijk op te schorten per 1 april 2015. Appellant kreeg de kans om de gevraagde gegevens voor 8 mei 2015 te overleggen, maar ook hierop heeft hij niet gereageerd.

Uiteindelijk heeft het college op 22 mei 2015 de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij de gevraagde gegevens niet had verstrekt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 december 2016 geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft opgeschort en ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft gereageerd op de verzoeken om informatie en dat het college de juiste procedure heeft gevolgd volgens artikel 54 van de PW. De beroepsgrond van appellant dat het college oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2163 PW

Datum uitspraak: 6 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 februari 2016, 15/6875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 7 november 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Omdat appellant zonder bericht niet was verschenen op oproepen van 18 en 26 maart 2015, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is appellant bij brief van 1 april 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 9 april 2015 op het Werkplein Neherkade. De reden voor het gesprek was om de rechtmatigheid van de uitkering en de voortgang van het re-integratietraject te bespreken. Ook zou er een hoor- en wederhoorgesprek plaatsvinden, omdat appellant zonder bericht niet was verschenen op de afspraak op 18 maart 2015. Verder is appellant verzocht om onder meer bankafschriften van de laatste drie maanden te verstrekken. Appellant heeft op de brief van
1 april 2015 niet gereageerd. Bij brief van 10 april 2015 heeft het college appellant meegedeeld dat de uitbetaling van zijn uitkering tijdelijk wordt stopgezet, omdat hij de gevraagde gegevens niet heeft aangeleverd. Tevens heeft het college appellant de mogelijkheid geboden om voor 24 april 2015 de gevraagde gegevens in te zenden of contact op te nemen met de Klantenservice SZW. Appellant heeft ook op de brief van 10 april 2015 niet gereageerd.
1.3.
Omdat appellant niet voor 24 april 2015 de gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft het college bij besluit van 24 april 2015 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 april 2015 opgeschort. Appellant is daarbij alsnog in de gelegenheid gesteld om voor 8 mei 2015 de gevraagde gegevens te overleggen. Daarbij is appellant meegedeeld dat de bijstand met ingang van 1 april 2015 wordt ingetrokken als hij geen gevolg geeft aan dit verzoek.
1.4.
Bij besluit van 22 mei 2015 heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand van appellant met ingang van 1 april 2015 ingetrokken, omdat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
1.5.
bij besluit van 24 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 24 april 2015 en 22 mei 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
4.2.
Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.3.
Niet is in geschil dat appellant niet heeft gereageerd op de brief van 1 april 2015 en niet de bij die brief gevraagde gegevens heeft verstrekt. Evenmin is in geschil dat appellant heeft nagelaten de door het college bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens binnen de daartoe gestelde hersteltermijn te verstrekken, hoewel het college appellant er in dat besluit uitdrukkelijk op heeft gewezen dat dit verzuim zal kunnen leiden tot intrekking van de bijstand.
4.4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 17 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:456, heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het college niet bevoegd was om de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW op te schorten onderscheidenlijk daaropvolgend in te trekken. Volgens appellant heeft het college oneigenlijk gebruik gemaakt van zijn bevoegdheden. Omdat appellant niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting in het kader van zijn arbeidsinschakeling, had het college een maatregel kunnen opleggen, maar dit had niet mogen leiden tot opschorting en intrekking. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft in de in 1.2 weergegeven brief van 1 april 2015 duidelijk te kennen gegeven wat er tijdens het gesprek op 9 april 2015 besproken zou worden. Daarnaast is appellant verzocht om gegevens, waaronder bankafschriften, te verstrekken. Van een situatie zoals in de hierboven genoemde uitspraak, waarin een betrokkene louter wordt tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting, is hier dus geen sprake.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD