ECLI:NL:CRVB:2016:4776
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten is behandeld. Appellanten ontvingen sinds 3 juni 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Vanaf 2 februari 2006 ontving appellant bijstand als alleenstaande, terwijl appellante geen bijstand meer ontving. Naar aanleiding van een tip over mogelijke inkomsten uit internetverkoop is er een onderzoek ingesteld naar een mogelijke gezamenlijke huishouding tussen appellanten. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat zij niet hadden gemeld aan de gemeente.
Het college van burgemeester en wethouders van Pekela heeft daarop besloten om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de intrekking van de bijstand onterecht was, onder andere omdat appellante in een moeilijke periode verkeerde en dat zij de gemeente wel op de hoogte hadden gesteld van hun woonsituatie. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de intrekking van de bijstand terecht was, omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de gemeente tijdig op de hoogte hebben gesteld van hun gezamenlijke huishouding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.