1.5.Nadat de minister op 2 mei 2012 het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellante op 24 mei 2012 een zienswijze had ingediend, heeft de minister bij besluit van
28 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juli 2013 (bestreden besluit), aan appellante wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met ingang van 1 september 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat vast staat dat appellante de volgende haar verweten gedragingen heeft begaan:
1. dat appellante op 28 oktober 2011 in strijd met de waarheid heeft verklaard althans foutieve informatie heeft verstrekt, door op de vraag van V of zij “zeker wist dat er geen andere voorvallen waren” te antwoorden “dat er geen andere problemen waren” en geen melding te maken van het voorval in het ziekenhuis;
2. dat appellante in strijd met de meldplicht op grond van de Gedragscode DJI (hierna: meldplicht) na 20 november 2011 niet heeft gemeld dat aangifte tegen haar is gedaan door een buurvrouw wegens verbale bedreiging met een misdrijf en dat appellante in dat verband als verdachte is verhoord;
3. dat appellante in strijd met de meldplicht na 20 november 2011 niet heeft gemeld dat aangifte tegen haar is gedaan door een medewerkster van het [naam ziekenhuis] wegens verbale bedreiging met een misdrijf en dat appellante in dat verband als verdachte is verhoord;
4. dat appellante in strijd met de meldplicht na 22 november 2011 geen melding heeft gemaakt van het feit dat het Openbaar Ministerie had besloten om haar te dagvaarden en dat was medegedeeld dat de dagvaarding van kracht zou zijn als appellante een schikkingsvoorstel van € 850,- niet zou betalen; en
5. dat appellante zich op 6 oktober 2011 schuldig heeft gemaakt aan verbale bedreiging van een medewerkster van het [naam ziekenhuis] met een misdrijf. De rechtbank heeft voorts overwogen dat deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim en wat de gedraging onder 5 betreft als ernstig plichtsverzuim, dat dit plichtsverzuim toerekenbaar is en dat de opgelegde straf van ontslag daaraan niet onevenredig is.
3. Appellante heeft in hoger beroep niet bestreden dat zij de haar verweten gedragingen heeft begaan. Zij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de gedragingen haar niet kunnen worden toegerekend omdat zij als gevolg van een door een neuroloog vastgestelde hersenbeschadiging, die het gevolg is van een scooterongeluk dat haar op jeugdige leeftijd is overkomen, de ontoelaatbaarheid van haar gedrag niet heeft kunnen inzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.