ECLI:NL:CRVB:2016:4686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
15-2319 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens schending van inlichtingenverplichting en terugvordering van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, geboren in 1938, ontving een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) sinds 10 februari 2011. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op basis van een tip van de echtgenote van appellant, die meldde dat hij aanzienlijke bezittingen in Egypte had, een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn vermogen, waaronder onroerend goed en sieraden ter waarde van € 140.000,-. De Svb heeft daarop de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken en appellant verzocht een bedrag van € 34.281,65 terug te betalen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken, omdat appellant niet in staat was aan te tonen dat hij recht had op de AIO-aanvulling, gezien zijn schending van de inlichtingenverplichting. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank onterecht een oordeel heeft gegeven over de terugvordering van de AIO-aanvulling, aangezien dit niet expliciet in het bestreden besluit was opgenomen.

De Centrale Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de terugvordering, maar heeft de intrekking van de AIO-aanvulling bevestigd. Tevens is de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 992,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

15/2319 WWB
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2015, 14/4696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Bhulai, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. E. El-Sharkawi, advocaat, heeft de behandeling van de zaak overgenomen van mr. Bhulai.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [datum] 1938, ontvangt een gedeeltelijk ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Aan appellant is vanaf 10 februari 2011 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) verleend. Hij is op 5 juli 2001 in de Verenigde Staten van Amerika gehuwd met [naam 1] (B), geboren [datum] 1953. Appellant en B leven duurzaam gescheiden.
1.2.
De Svb heeft op 10 oktober 2013 een telefonische tip van B ontvangen dat appellant vermogend is, dat hij drie huizen in Egypte bezit, een paar bedrijven in Egypte in eigendom heeft en ook sieraden bezit ter waarde van € 140.000,-. Verder heeft B gemeld dat appellant een bankrekening in Egypte op zijn naam heeft. Hij heeft hiervan geen melding gemaakt bij zijn aanvraag om een AIO-aanvulling. Naar aanleiding van deze tip heeft de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb nader onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende AIO-aanvulling. In het kader van het onderzoek heeft de sociale recherche gegevens in Suwinet geraadpleegd, gegevens uit het Kadaster geraadpleegd en B om nadere informatie verzocht. Op 8 januari 2014 heeft B nadere bewijsstukken toegestuurd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in handhavingsrapportages van 13 januari 2014 en 20 januari 2014.
1.3.
Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft de Svb bij besluit van 16 januari 2014 de betaling van de AIO-aanvulling geblokkeerd in afwachting van de resultaten van nader onderzoek. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 10 februari 2011 ingetrokken. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant beschikt over vermogen boven de grens van het voor hem geldende vrij te laten vermogen. Daarnaast heeft de Svb appellant medegedeeld: “U moet daarom een bedrag van € 34.281,65 terugbetalen”.
1.5.
Bij besluit van 24 juni 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 16 januari 2014 en 23 januari 2014 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden ten aanzien van de omvang van zijn vermogen, waardoor het recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen. Verder heeft de Svb kenbaar gemaakt ”voornemens” te zijn om een bedrag van € 34.281,65 van appellant terug te vorderen en hem een boete van € 31.452,62 op te leggen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is de rechtbank ervan uit gegaan dat het bestreden besluit over de blokkering, intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellant gaat.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 10 februari 2011 tot en met 23 januari 2014, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Een besluit tot intrekking van aanvullende bijstand onderscheidenlijk AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuursorgaan rust.
4.3.
De intrekking van de AIO-aanvulling berust op het standpunt van de Svb dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat hij bij zijn aanvraag geen melding heeft gemaakt van bezittingen in Nederland en Egypte. Het betreft onder meer de (mede-)eigendom van een bedrijf [bedrijf 1] en het bezit van sieraden ter waarde van € 140.000,-. Doordat de omvang van het vermogen onduidelijk is gebleven is het recht op de AIO-aanvulling niet vast te stellen.
4.4.
Anders dan appellant stelt, bieden de onderzoeksbevindingen voldoende grond voor de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het bedrijf dat hij in Egypte in eigendom heeft (gehad). Dat appellant een bedrijf in eigendom had blijkt uit een visitekaartje, waarop appellant als president van dit bedrijf staat vermeld en uit stukken waaruit blijkt dat appellant als partner en manager bij dit bedrijf geregistreerd staat. Bovendien blijkt uit het verweerschrift in hoger beroep dat appellant nog steeds aan dit bedrijf is verbonden. De Svb heeft door middel van een onderzoek op internet namelijk vastgesteld dat het bedrijf nog steeds actief is, dat het contactadres na de uitspraak van de rechtbank is gewijzigd, maar dat nog wel het e-mailadres van appellant bij het bedrijf wordt genoemd. Voorts blijkt uit de door appellant in beroep overgelegde stukken dat hij in ieder geval tot 31 december 2012 als partner deelnam in het bedrijf [bedrijf 2] . Hij heeft zijn aandeel in dit bedrijf op 14 april 2013 verkocht aan [naam 2] en daarvoor een vergoeding ontvangen.
4.5.1.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand onderscheidenlijk AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.2.
Appellant is daar niet in geslaagd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.3
Appellant heeft over de vergoedingen uit de bedrijven geen nadere informatie gegeven. Ook over zijn bezittingen in Nederland en de sieraden heeft hij geen nadere informatie gegeven.
4.7.
Gelet op 4.4 en 4.5 kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate appellant in de te beoordelen periode verkeerde in omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand. De Svb heeft dan ook terecht de AIO-aanvulling van appellant over de te beoordelen periode ingetrokken.
Blokkering
5. Tegen de blokkering van de AIO-aanvulling heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd.
Terugvordering
6. De Raad stelt ambtshalve vast dat de rechtbank een oordeel heeft gegeven over de blokkering, intrekking en terugvordering van de AIO‑aanvulling. Het bestreden besluit ziet echter uitsluitend op de blokkering en intrekking van bijstand en niet op de terugvordering van de kosten van bijstand. Het besluit van 23 januari 2014 en het bestreden besluit maken slechts kenbaar dat de Svb voornemens is tot terugvordering van de kosten van bijstand over te gaan. Van een besluit tot terugvordering is echter geen sprake. Door een oordeel te geven over de terugvordering heeft de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In zoverre dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
7. Uit 4.7 en 5 volgt dat het tegen de blokkering en intrekking gerichte hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
8. Gelet op wat in 6 is overwogen, bestaat aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 496,- in beroep en op € 496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij een oordeel is gegeven over de
terugvordering van de AIO-aanvulling;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de Svb het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en Y.J. Klik en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) M.S. Spek

HD