Uitspraak
21 december 2015, 15/6082 (aangevallen uitspraak)
mr. W. de Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
24 april 2015 heeft appellant opnieuw het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft appellant per 27 april 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van magazijnmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
24 april 2015 vastgesteld dat appellant per 27 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2015 ten grondslag.
30 januari 2015, 28 april 2015 en 26 juni 2015 ingediend. Psycholoog N. Benaissa vermeldt in de brief aan de huisarts van 30 januari 2015 als diagnose een depressieve stoornis: eenmalige episode, ernstig zonder psychotische kenmerken. In de brief van 28 april 2015 aan appellant wordt deze diagnose herhaald. Appellant beschrijft klachten die passen bij een depressieve stoornis. Hij maakt zich zorgen, piekert, slaapt slecht, kan zich slecht concentreren en kan nergens van genieten. In de brief van 26 juni 2015 aan appellant wordt dit herhaald. Appellant krijgt citalopram en Quetiapine voorgeschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 juli 2015 afdoende beargumenteerd dat hier niet uit blijkt dat de beperkingen niet juist zijn ingeschat. Er is een discrepantie tussen hetgeen appellant kan en daadwerkelijk doet. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben zorgvuldig en volledig onderzoek verricht en voldoende beargumenteerd dat appellant, met zijn klachten en beperkingen op 27 april 2015 in staat was zijn eigen werk bij een soortgelijke werkgever te verrichten.