ECLI:NL:CRVB:2016:4674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
15-3770 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen, gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Appellante, geboren in 1988, had op 7 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege psychische en allergische klachten. Het Uwv had op 7 april 2014 vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor de uitkering, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van 52 weken onafgebroken minder dan 75% van het minimum(jeugd)loon te kunnen verdienen. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische beperkingen, waaronder ADHD, niet correct waren beoordeeld en dat de geselecteerde functies niet passend waren vanwege haar allergieën. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de psychische beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de functies medisch gezien passend waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat het motiveringsgebrek dat in het bestreden besluit aanwezig was, onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kon worden gepasseerd, omdat appellante nog steeds geen recht had op een Wajong-uitkering.

Uitspraak

15/3770 WWAJ
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 mei 2015, 14/4028 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft op 7 februari 2014 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend in verband met psychische en allergische klachten.
1.2.
Bij besluit van 7 april 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet Wajong, omdat zij niet aan de voorwaarde voldoet dat zij 52 weken onafgebroken minder dan 75% van het minimum(jeugd)loon kan verdienen. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts van 13 maart 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige van 2 april 2014.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de in Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 maart 2014 opgenomen beperkingen. De informatie van psycholoog i.o. H. ter Horst van
1 juli 2014, van psychiater P. Punwasi van 3 juni 2014 en van klinisch psycholoog/psychotherapeut IJ.M. Brandsma van PsyQ van 11 december 2014 biedt volgens de rechtbank geen steun voor de stelling dat in de FML de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de beperking in de FML voor de gestelde latex-, thiuram- dan wel rubberallergie, mede gezien de informatie van allergoloog prof. dr. J.G.R. de Monchy, niet in het nadeel van appellante is. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde medische beperkingen moet zij volgens de rechtbank in staat worden geacht de aan haar door het Uwv voorgehouden functies te verrichten. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in de functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat op grond van de diagnose ADHD de beoordelingspunten 1.1, vasthouden van de aandacht en/of punt 1.2, verdelen van de aandacht, ook in de FML beperkt dienen te worden. Ter zitting heeft appellante daaraan toegevoegd dat de voor haar geselecteerde functies niet passend zijn wegens haar allergieën. Voorts is volgens appellante onvoldoende gebleken dat de functies voldoen aan de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gestelde voorwaarde van een kleine werksetting en is niet gebleken dat de geselecteerde functies op 15 januari 2006 (18e jaar) actueel waren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 27 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:939), vloeit uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Wajong voort dat indien betrokkene bij zijn aanvraag ouder is dan 18 jaar (dat wil zeggen dat sprake is van een laattijdige aanvraag) en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan (zestien weken na de aanvraag) niet arbeidsongeschikt is, er geen recht op deze ondersteuning bestaat. In zo een dergelijke situatie is het niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of de betrokkene (op zijn achttiende verjaardag) als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong. Hieruit vloeit voort dat in deze zaak niet relevant is of de geselecteerde functies ook op 15 januari 2006 (18e jaar) actueel waren.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de psychische beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De in hoger beroep aangevoerde grond dat op grond van de diagnose ADHD de beoordelingspunten 1.1, vasthouden van de aandacht en/of punt 1.2, verdelen van de aandacht, in de FML beperkt dienen te worden slaagt niet. Dat in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem bij de toelichting op beoordelingspunt 1.1 ADHD als voorbeeld van een ernstige stoornis wordt genoemd, betekent niet automatisch dat bij deze diagnose ook een beperking op dit punt opgenomen dient te worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 3 december 2014 en 3 maart 2015 inzichtelijk gemotiveerd dat, gelet op de bij appellante vastgestelde (mate van) ADHD, geen aanleiding bestaat voor het opnemen van beperkingen voor het vasthouden of verdelen van de aandacht, nog daargelaten dat in de voor appellante geselecteerde functies geen sprake is van een belasting op deze punten.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. De in hoger beroep aangevoerde grond dat het om functies in een kleine werksetting moet gaan treft geen doel. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 april 2014 niet volgt dat het om een voorwaarde gaat waaraan de functies in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling dienen te voldoen, maar om een voorwaarde in het kader van de participatiemogelijkheden voor appellante. Verder hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hun in hoger beroep overgelegde rapporten van 14 en 19 september 2016 voldoende toegelicht dat, uitgaande van de in de FML opgenomen beperking voor allergie, waaronder latexallergie, in de uiteindelijk voor appellante geschikt bevonden vier functies van productiemedewerker hout en bouw
(SBC-code 111173), machinaal metaalbewerker (excl. Bankwerk) (SBC-code 264122), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) gelet op de mate en duur van het contact met de stoffen waarvan appellante allergisch is, geen sprake is van een voor appellante belastende blootstelling.
4.4.
Uit overweging 4.3 volgt dat pas in hoger beroep duidelijk is geworden dat één van de vijf aanvankelijk voor appellante geselecteerde functies voor haar niet geschikt is en dat haar allergie niet van invloed is op haar geschiktheid voor de vier resterende functies. Het bestreden besluit was dus aanvankelijk niet deugdelijk gemotiveerd. Omdat dat alsnog in hoger beroep is gebeurd en appellante nog steeds geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong, zal het motiveringsgebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan

SS