ECLI:NL:CRVB:2016:4661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
15/637 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in verband met psychische problematiek een uitkering ontving van 1993 tot 2007. De uitkering werd per 2 juli 2007 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Appellante meldde zich opnieuw arbeidsongeschikt in 2010 en het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid vast op 25 tot 35%. Na bezwaar en een uitspraak van de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv beoordeeld. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen niet had onderschat en dat de geselecteerde functies passend waren. In hoger beroep heeft de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de geselecteerde functies voldeden aan de gestelde voorwaarden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/637 WAO
Datum uitspraak: 25 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
16 december 2014, 14/2764 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. F.K. van Wijk, kantoorgenoot van mr. Olivier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, werkzaam geweest als administratief medewerkster, heeft in verband met psychische problematiek van 1993 tot 2 juli 2007 een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is per 2 juli 2007 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid gesteld moet worden op minder dan 15%. Deze intrekking is in rechte bevestigd.
1.2.
Op 9 april 2010 heeft appellante zich vanuit een situatie dat zij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet met ingang van 8 juli 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens dezelfde problematiek. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 5 augustus 2009 vastgesteld op 25 tot 35%. Het hiertegen ingediende bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juni 2011 (11/272) het beroep ongegrond verklaard, in welke uitspraak partijen hebben berust.
1.3.
Met ingang van 2 januari 2012 is appellante gaan werken als medewerker huishoudelijke hulp voor vijftien uur per week. Vervolgens heeft zij zich met ingang van 6 februari 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Met ingang van 29 juni 2012 is appellante in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening voor 9,5 uur per week als huishoudelijk hulp bij Atlant Groep gaan werken. Vanaf 9 september 2013 voor datzelfde aantal uren in de interne catering bij Atlant Groep. Op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2014 vastgesteld, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 3 februari 2014 35 tot 45% bedraagt.
1.4.
In bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2014 heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante stelt maximaal gedurende 9,5 uur per week werkzaam te kunnen zijn. Steun voor dat standpunt ziet appellante in het rapport van verzekeringsarts J.W.M. Gielen van 13 september 2012, welk rapport in het kader van de beoordeling van haar Ziektewet-aanspraken is opgesteld en waarin melding is gemaakt van een blijvend maximaal haalbare belasting van appellante van ongeveer 12 à 15 uur per week.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd op 6 juni 2014 informatie verkregen van H. Schulkes, Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundig Specialist bij GGzE Eindhoven. De door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarin een aantal beperkingen van psychische, sociale en fysieke aard zijn opgenomen en een urenbeperking van gemiddeld 30 uur per week, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep mede van toepassing geacht op 6 februari 2012. Onder het aspect 2.12 is in de FML opgenomen dat appellante is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (geen solitaire functie). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de arbeidskundige gevolgen van de gewijzigde datum onderzocht. Bij besluit van 9 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2014 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante – overeenkomstig de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – vier weken na 6 februari 2012, dus met ingang van
6 maart 2012 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat alleen nog in geding is de vraag of het Uwv ten onrechte geen verdergaande urenbeperking heeft aangenomen. Appellante ziet steun voor haar standpunt dat zij maximaal 9,5 uur per week kan werken in het rapport van Gielen van 13 september 2012, de brief van Schulkes van 6 juni 2014 en in het eindverslag plaatsing individuele detachering van de jobcoach bij Atlant van oktober 2013.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen tot het verrichten van arbeid van appellante niet heeft onderschat. Uit de door appellante ingebrachte informatie volgt niet dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de jobcoach en de sociaal psychiatrische verpleegkundige geen medici zijn, zodat aan hun bevindingen niet het belang kan worden gehecht dat appellante daar kennelijk aan gehecht wil zien.
2.3.
Voorts heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat het werk van appellante van verzorgende thuishulp geen passende arbeid voor appellante is geweest, omdat appellante aangewezen is geacht op werk waarin weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevende vereist is. Uit het rapport van de jobcoach van oktober 2013 komt naar voren dat het werk zelf geen probleem vormde, maar dat de sociale omgang met de cliënten een te zware belasting voor appellante vormde. Nu de jobcoach en Gielen hun standpunt over een urenbeperking baseren op de werkzaamheden van appellante als thuishulp en de overbelasting die daarin als gevolg van de sociale contacten is ontstaan, vloeit hieruit niet voort dat een verdergaande urenbeperking ook aangewezen zou zijn bij het vervullen van de voorgehouden functies.
2.4.
Met betrekking tot de informatie van Schulkes van 6 juni 2014 heeft de rechtbank bovendien vastgesteld dat deze informatie dateert van ruim twee jaar na de datum in geding en daarom niet ziet op de situatie rond die datum.
2.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zouden zijn. Bij de selectie van de functies is rekening gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen, terwijl de arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk hebben toegelicht dat de functies passend zijn.
3. In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Na behandeling van de zaak ter zitting is het Uwv door de Raad verzocht binnen drie weken onder meer een toelichting te geven met betrekking tot de vraag of een beperking die is opgenomen bij aspect 2.12.3 ziet op de re-integratie dan wel de belastbaarheid van appellante. Het Uwv heeft in dat verband een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
1 juli 2016 in geding gebracht. Namens appellante is gewezen op de late indiening van de reactie van het Uwv en op het summiere karakter ervan.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Wat betreft de beperking die de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft aangenomen op aspect 2.12.3, te weten dat appellante is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (geen solitaire functie), wordt als volgt overwogen. In het verzekeringsgeneeskundig rapport van 19 november 2013 heeft verzekeringsarts J.H. Bruning te kennen gegeven dat meer intensieve coaching en ondersteuning bij het realiseren van passende werkzaamheden aanbevolen is. Desgevraagd heeft het Uwv toegelicht dat aspect 2.12.3 alleen ziet op de belastbaarheid en dus niet op de re-integratie van appellante. De geselecteerde functies moeten derhalve aan de voorwaarde bedoeld in 2.12 voldoen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 1 juli 2016 toegelicht dat wanneer een beperking ter zake in de FML is opgenomen, omdat een belanghebbende moet kunnen terugvallen op collega’s of leidinggevende, alle solistische functies bij raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem CBBS worden verworpen. Alle wel gepresenteerde functies voldoen in principe aan de gestelde voorwaarden. Bij geen van de geselecteerde functies gaat het volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep om een solistische functie. Deze toelichting wordt niet onjuist geacht. Vastgesteld wordt dat alle geselecteerde functies voldoen aan de voorwaarde(n) die de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) daaraan hebben gesteld. Dat voor het uitoefenen van de functies meer of andersoortige begeleiding noodzakelijk is dan in het aspect 2.12 bedoeld, kan niet uit de voorhanden medische gegevens worden afgeleid.
4.4.
De stelling van appellante dat de reactie van het Uwv, gezien de vraagstelling een te summier karakter draagt, wordt niet onderschreven. Het Uwv kon immers volstaan met de uitleg van de werking van het CBBS over het hier in geding zijnde onderdeel van het aspect 2.12 en gelet op deze uitleg – alle solitaire functies worden verworpen – en het ontbreken van signaleringen bij dit beoordelingspunt behoefde niet meer op elke functie afzonderlijk ingegaan te worden. Ten slotte wordt opgemerkt dat er geen aanleiding bestaat om het verzoek van appellante te honoreren om de reactie van het Uwv buiten beschouwing te laten wegens de overschrijding van de termijn waarop het Uwv is gevraagd deze reactie in te zenden. Er is geen sprake geweest van een zeer aanzienlijke overschrijding van de – overigens niet fatale – termijn, terwijl niet is gesteld of gebleken dat appellante daardoor is benadeeld.
4.5.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.L. Rijnen

NK