ECLI:NL:CRVB:2016:4646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
15/5258 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning van een periodieke uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, had in april 1999 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Deze aanvraag werd in 1999 afgewezen omdat er geen blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit was vastgesteld als gevolg van het oorlogsgeweld. In december 2014 verzocht de appellant opnieuw om een tegemoetkoming in de kosten van huishoudelijke hulp, maar ook deze aanvraag werd afgewezen op dezelfde gronden.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat alleen personen die blijvende invaliditeit hebben als gevolg van oorlogsgeweld aanspraak kunnen maken op voorzieningen op basis van de Wubo. De Raad heeft het standpunt van de Pensioen- en Uitkeringsraad onderschreven, dat de psychische klachten van de appellant niet leiden tot blijvende invaliditeit. De medische adviezen van de geneeskundig adviseurs A.J. Maas en R.J. Roeloefs zijn als deugdelijk en goed onderbouwd beschouwd. De Raad concludeert dat er geen medische gegevens zijn die aantonen dat de beperkingen van de appellant zijn onderschat of dat zijn lichamelijke klachten aan het oorlogsgeweld zijn toe te schrijven.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen door de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/5258 WUBO
Datum uitspraak: 8 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2015, kenmerk BZ01845260 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in april 1999 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. Bij besluit van 25 november 1999 is aanvaard dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning van een periodieke uitkering is echter afgewezen omdat bij appellant geen sprake is van blijvende lichamelijke en/of psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. Uit de daaraan ten grondslag liggende medische advisering komt naar voren dat de psychische klachten en de spanningshoofdpijn van appellant wel aan het oorlogsgeweld worden toegeschreven, maar niet leiden tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Ten aanzien van de lichamelijke klachten (rugklachten en schildklieraandoening) is een verband met het oorlogsgeweld niet aanvaard. Tegen het besluit van 25 november 1999 heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In december 2014 heeft appellant verzocht om op grond van de Wubo in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van huishoudelijke hulp. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 10 maart 2015 en na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat (ook nu) bij appellant geen sprake is van blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld.
2. De Raad komt op grond van hetgeen in beroep is aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
Alleen een betrokkene bij wie het oorlogsgeweld heeft geleid tot blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit in de zin van de Wubo kan op grond van die wet aanspraak maken op (bijzondere) voorzieningen. Dat betekent dat verweerder in het geval van appellant terecht heeft (her)beoordeeld of bij appellant sprake is van invaliditeit voordat een oordeel is gegeven over de gevraagde voorziening.
2.2.
Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo is volgens het beleid van verweerder sprake als de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten 1) dagelijkse activiteiten,
2) sociaal functioneren, 3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en 4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:244).
2.3.
Het door verweerder ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het medisch advies van de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud van Maas met appellant. Maas concludeert dat de psychische klachten samenhangen met het oorlogsgeweld en dat er als gevolg van die klachten alleen gering tot matige beperkingen zijn in de rubriek dagelijkse activiteiten. Daarmee zijn de aanwezige beperkingen als gevolg van het oorlogsgeweld niet zodanig dat er gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. De rugklachten en schildklieraandoeningen zijn eerder als niet-causaal aangemerkt en er is geen aanleiding op dat standpunt terug te komen. De hartklachten zijn degeneratief en leeftijdgebonden van aard en houden geen verband met het oorlogsgeweld, aldus Maas.
2.4.
Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur R.J. Roeloefs, arts. Op basis van het bezwaar en na heroverweging van het primaire advies concludeert hij dat het eerdere advies op goede gronden tot stand is gekomen en niet gewijzigd behoeft te worden.
2.5.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de advisering van Maas en Roelofs deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens blijkt niet dat appellant beperkingen heeft in minstens twee van de aan de AMA ontleende rubrieken. De te onderscheiden beperkingen hangen samen met de slaapproblematiek en bestrijken niet meer dan één rubriek. Medische gegevens waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de uit de psychische klachten voortkomende beperkingen van appellant zijn onderschat, zijn niet voorhanden. Evenmin zijn er medische gegevens waaruit blijkt dat de lichamelijke gezondheidsklachten van appellant aan het oorlogsgeweld moeten worden toegeschreven. Het betoog van appellant dat zijn rugklachten niet zijn onderzocht wordt niet onderschreven. Tijdens het persoonlijk onderhoud met Maas zijn de rugklachten uitgevraagd. Die anamnese en het gestelde in bezwaar hebben er niet toe geleid dat de rugklachten aan het oorlogsgeweld kunnen worden toegeschreven. Voor het toepassen van de zogenoemde omgekeerde bewijslast is geen ruimte omdat de rugklachten duidelijk aan andere oorzaken worden toegeschreven. Geconcludeerd moet worden dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.6.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

HD