ECLI:NL:CRVB:2016:4621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
15/5663 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake afkoopsom Liquidatiewet Ongevallenwetten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 31 juli 2015. Verzoeker, die een afkoopsom had ontvangen op basis van de Liquidatiewet Ongevallenwetten, verzocht om herziening omdat hij stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die niet eerder bekend waren. Hij voerde aan dat er toezeggingen aan hem waren gedaan in 1972 en dat relevante stukken uit zijn dossier ontbraken. Het Uwv, de tegenpartij, stelde echter dat de aangevoerde argumenten geen nieuwe feiten of omstandigheden betroffen die tot herziening konden leiden.

De Raad overwoog dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren en die, indien eerder bekend, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeerde dat de stellingen van verzoeker over toezeggingen en ontbrekende stukken al bekend waren vóór de eerdere uitspraak en dat deze niet voldeden aan de strikte voorwaarden voor herziening. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen en werd er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van de strikte voorwaarden voor herziening in bestuursrechtelijke zaken en bevestigt dat herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerdere uitspraken.

Uitspraak

15/5663 WAO
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 juli 2015, 13/6535
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 juli 2015.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft het Uwv aan appellant op grond van artikel 18 van de Liquidatiewet Ongevallenwetten (LOW) met ingang van 1 september 2011 een afkoopsom toegekend ter hoogte van de contante waarde van de ongevalsuitkering waarop appellant ter zake van het hem op 13 juli 1963 overkomen ongeval recht zouden hebben gehad als de Ongevallenwetten niet zouden zijn ingetrokken. De afkoopsom is, uitgaande van een invaliditeitspercentage van 60%, vastgesteld op bruto € 5.852,-. Bij besluit van
15 november 2012 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 31 oktober 2013, 12/3096, het beroep van verzoeker tegen het besluit van 15 november 2012 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de uitspraak van 31 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2604, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2013 bevestigd. De Raad heeft in rechtsoverweging 4.4 overwogen dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat aan hem in rechte te honoreren en op zijn situatie toegespitste concrete toezeggingen zijn gedaan over de hoogte van de afkoopsom. Verder heeft de Raad in rechtsoverweging 4.6 de wettelijke systematiek van de berekening van de hoogte van de afkoopsom nader toegelicht.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat hem in het verleden (1972) toezeggingen zijn gedaan en dat relevante stukken in zijn dossier bij het GAK/Uwv ontbreken. Dit betreft met name een beslissing in september 1972 over het opsparen van zijn invaliditeitsuitkering en notulen van een gesprek op het kantoor van het GAK te Alkmaar in september 1972. Naar zijn mening is de Raad hier niet inhoudelijk op ingegaan en heeft de Raad in zijn uitspraak van 31 juli 2015 onvoldoende rekening gehouden met zijn argumentatie. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat het hem niet gaat om een oordeel over onbehoorlijk bestuur, maar om vergoeding van de opgespaarde invaliditeitsuitkering.
3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat wat verzoeker naar voren heeft gebracht geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die tot herziening van de uitspraak van de Raad van 31 juli 2015 kunnen leiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden.
4.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd ziet niet op feiten of omstandigheden die voldoen aan de strikte onder 4.1 en 4.2 genoemde voorwaarden. De stellingen van verzoeker over in het verleden gedane toezeggingen en over stukken die zouden zijn verdwenen uit zijn dossier bij het GAK/Uwv waren bekend vóór de uitspraak van de Raad van 31 juli 2015. De Raad heeft hierover beslist. Van feiten of omstandigheden die toe een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden is dan ook geen sprake.
5. Het verzoek om herziening wordt op grond van wat hiervoor is overwogen afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM