ECLI:NL:CRVB:2015:2604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de afkoopsom op grond van de Liquidatiewet Ongevallenwetten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die op 13 juli 1963 een bedrijfsongeval heeft gehad, ontving aanvankelijk een invaliditeitsrente op basis van de Ongevallenwet 1921. Na de intrekking van deze wet in 1967, werd zijn uitkering omgezet naar de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 2 september 2011, de dag waarop appellant 65 jaar werd, heeft het Uwv een afkoopsom toegekend op basis van de Liquidatiewet Ongevallenwetten (LOW), die lager was dan appellant had verwacht. Hij stelde dat het berekende bedrag te laag was en dat zijn invaliditeitspercentage hoger had moeten zijn, mede gezien zijn gezondheidstoestand. De rechtbank verwierp zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat appellant niet voldoende had onderbouwd dat er toezeggingen waren gedaan over de hoogte van de afkoopsom. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de hoogte van de afkoopsom correct was vastgesteld op basis van de maatstaven van de OW, en dat de WAO-maatstaven niet relevant waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er aanleiding was om het invaliditeitspercentage te verhogen. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.