In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds 22 augustus 2007 arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De verzekeringsarts heeft op basis van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is en dat er voldoende functies zijn die zij kan vervullen. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsarts inzichtelijk zijn gemotiveerd. De Raad bevestigt dat de FML correct is opgesteld en dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering van appellante per 11 juni 2014 kan beëindigen, ook al heeft de ex-werkgever bezwaar gemaakt. De Raad wijst erop dat appellante niet heeft deelgenomen aan de bezwaarprocedure en dat zij op de hoogte was van het bezwaar van de ex-werkgever. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.