ECLI:NL:CRVB:2016:4508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd verstrekte Wajong-uitkering en dringende redenen voor afzien van terugvordering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd verstrekte Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1990, die sinds 2008 een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, omdat het Uwv niet had aangetoond dat appellant op de hoogte was van een besluit van 7 augustus 2014, waarin zijn uitkering werd herzien. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en vernietigde dit besluit. Appellant stelde dat hij wegens dringende redenen niet in staat was om het teruggevorderde bedrag van € 14.388,81 te betalen, omdat dit onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem zou hebben.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de enkele stelling van appellant dat hij uit balans zal raken door de terugvordering, niet voldoende is onderbouwd. Er is geen medisch bewijs of andere gegevens overgelegd die de dringende redenen onderbouwen. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat dringende redenen slechts aanwezig zijn in uitzonderlijke gevallen met onaanvaardbare gevolgen. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Daarom bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en wordt de terugvordering gehandhaafd.