ECLI:NL:CRVB:2016:4483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
14/6070 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), is van mening dat de urenbeperking die in haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgelegd, onjuist is. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 66% en haar in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, waarbij is uitgegaan van een maximale werktijd van vier uur per dag en twintig uur per week. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat de urenbeperking te hoog is en dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv vraagt bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische rapporten van beide partijen beoordeeld. De Raad concludeert dat er voldoende medische onderbouwing is voor de urenbeperking zoals vastgesteld door het Uwv. De visie van de medisch adviseurs van appellante wordt als onvoldoende objectief beoordeeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor de gevorderde wettelijke rente over een na te betalen uitkering.

Uitspraak

14/6070 WIA
Datum uitspraak: 23 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 september 2014, 14/838 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.D. Koren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben hun standpunten, onder verwijzing naar medische rapporten, nader schriftelijk uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Voor appellante is
mr. Koren verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft het Uwv appellante met ingang van 15 augustus 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is ervan uitgegaan dat appellante 66% arbeidsongeschikt is. Aan het besluit ligt onder meer een door een verzekeringsarts van het Uwv op 23 augustus 2013 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten grondslag, waarin de van appellante – gelet op haar gezondheidstoestand – te vergen werktijd is gemaximeerd op gemiddeld ongeveer vier uur per dag en gemiddeld ongeveer twintig uur per week.
1.2.
Appellante heeft tegen het besluit van 11 september 2013 bezwaar gemaakt omdat zij meent dat van een onjuiste urenbeperking is uitgegaan en als gevolg daarvan een te laag arbeidsongeschiktheidspercentage is berekend. Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er op grond van alle beschikbare medische gegevens geen reden is om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat met een urenbeperking tot vier uur per dag haar belastbaarheid nog steeds schromelijk is overschat. Met re-integratie-activiteiten is zij nooit verder gekomen dan twee uur per dag. Appellante meent dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen staat vast dat appellante lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en vanwege energiegebrek slechts een beperkt aantal uren per week kan werken. Tegenover elkaar staan de opvattingen van de verzekeringsartsen van het Uwv dat een duurbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week voldoende is en de opvatting van de medisch adviseurs van appellante dat appellante slechts met werk gedurende twee uur per dag en tien uur per week is te belasten.
4.2.
Bezwaarverzekeringsarts K. Corten heeft in haar rapport van 9 januari 2014 uiteengezet dat het bij CVS gaat om een symptomencomplex, zonder duidelijk medisch objectiveerbare afwijkingen. Bij de inschatting van de als gevolg van CVS aan te nemen beperkingen speelt de klachtenbeleving een rol, maar een subjectieve klachtenbeleving kan niet leidend zijn. Een algemeen geldend medisch advies in geval van CVS is om gedoseerd in beweging te blijven, piekbelastingen te vermijden en enige structuur aan te houden in de dagindeling. Het zeer regelmatig gaan rusten overdag werkt contra-revaliderend, zorgt voor een afname van de fysieke conditie en werkt verdere invalidering in de hand. Volgens Corten is een verdergaande urenbeperking niet nodig en mag van appellante worden verwacht dat zij in beweging blijft en haar activiteiten geleidelijk uitbreidt.
4.3.
Uit het door appellante overgelegde rapport van verzekeringsarts R.A. Hollander van
10 januari 2015, dat op haar verzoek is opgesteld, blijkt niet dat het door Corten verwoorde algemeen geldende medische advies onjuist is. Uit het rapport blijkt wel dat Hollander bij zijn inschatting van de voor appellante noodzakelijke urenbeperking doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan wat appellante volgens eigen zeggen maximaal kan ondernemen. De urenbeperking van twee uur per dag en tien uur per week is vooral gegrond op twee feitelijkheden. In de eerste plaats het feit dat appellante ten tijde van het onderzoek door Hollander op drie dagen per week gedurende twee uur per dag vrijwilligerswerk deed en dat er volgens appellante al toe leidde dat zij in het huishouden weinig kon doen. En in de tweede plaats op het feit dat appellante werkzaamheden op een werkervaringsplaats gedurende tien uur per week, waarvan tijdens de WIA-beoordeling sprake is geweest, maar heel kort heeft kunnen volhouden. Uit het rapport van Hollander is echter niet af te leiden op grond van welke overwegingen hij, ondanks dat bij CVS het medisch advies ziet op in beweging blijven en dagstructuur, appellante volgt in haar opvatting dat zij op medische gronden maar maximaal twee uur per dag actief zou kunnen zijn.
4.4.
Hollander heeft in zijn rapport vermeld dat hij van appellante de beschikking heeft gekregen over een rapport van verzekeringsarts L. Cools van Medisch Expertise Centrum Ergatis van 28 oktober 2013. In een door Cools opgestelde FML zou de werktijd beperkt zijn tot vier uur per dag en twintig uur per week en uit het rapport zou blijken dat de problematiek ten tijde van zijn beoordeling niet anders was dan bij de in geschil zijnde WIA-beoordeling.
4.5.
Uit het dossier blijkt verder dat de bedrijfsarts van de toenmalige werkgeefster van appellante bij zijn onderzoek in de periode waarin de werkgeefster controle door de bedrijfsarts voortzette in verband met de zogenoemde loonsanctie die aan haar was opgelegd, appellante ook tot het verrichten van arbeid gedurende ten minste vier uur per dag in staat achtte. In zijn rapport van 15 januari 2013 heeft deze arts neergelegd dat hij appellante in staat achtte om vanaf medio februari 2013 zelfs meer uren te werken. Uit alle beschikbare medische informatie blijkt niet dat de gezondheidstoestand van appellante na 15 januari 2013 wezenlijk is veranderd. Appellante heeft dit ook niet gesteld.
4.6.
Uit de zich bij de gedingstukken bevindende gegevens van artsen die appellante hebben behandeld blijkt niet dat zij appellante voorschriften hebben gegeven met betrekking tot het verrichten van arbeid en een daarbij in acht te nemen aantal werkuren per dag en per week.
4.7.
De in hoger beroep voorliggende vraag of uit de ingebrachte medische gegevens volgt dat moet worden getwijfeld aan de onderbouwing van de in de FML vastgelegde urenbeperking is gelijk aan de vraag die bij de rechtbank voorlag en wordt ook in hoger beroep ontkennend beantwoord. Er zijn voldoende aanwijzingen dat de verzekeringsarts een juiste medische inschatting heeft gemaakt van de van appellante te vergen urenomvang. De visie van Hollander mist, zoals is overwogen in 4.3, een voldoende objectivering.
4.8.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dat betekent dat er geen grond is voor de door appellante gevorderde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over een vanaf 15 augustus 2013 na te betalen uitkering.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM