ECLI:NL:CRVB:2016:4477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening zelfstandigen 2004 wegens niet-levensvatbaar taxibedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een taxichauffeur met een eigen taxibedrijf, had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, omdat het taxibedrijf van de appellant niet levensvatbaar werd geacht. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van Friedeberg Consultancy BV, dat concludeerde dat de ondernemerscapaciteiten van de appellant onvoldoende waren en dat de marktsituatie in Utrecht niet gunstig was voor zijn bedrijf.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf moet plaatsvinden op het moment van de aanvraag, in dit geval op 17 oktober 2014. De Raad oordeelde dat het college in beginsel mocht uitgaan van het advies van FCBV, tenzij er concrete redenen waren om aan de zorgvuldigheid van dat advies te twijfelen. De appellant voerde aan dat zijn ondernemerscapaciteiten ten onrechte als onvoldoende waren beoordeeld, maar de Raad oordeelde dat de conclusie van FCBV niet alleen op deze capaciteiten was gebaseerd, maar ook op andere factoren zoals de marktsituatie en concurrentiepositie.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verwierp het hoger beroep van de appellant. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.