Uitspraak
11 april 2013, 12/1584 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een taxichauffeur, had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen omdat het taxibedrijf van de appellant niet levensvatbaar werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen zonder voldoende rekening te houden met de gezondheidsproblemen van de appellant, die zijn inzetbaarheid voor het taxibedrijf hadden beïnvloed.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de conclusies van het advies van Friedeberg Consultancy BV (FCBV) overtuigend waren. FCBV had vastgesteld dat de slechte financiële resultaten van het taxibedrijf niet alleen te wijten waren aan de verminderde inzetbaarheid van de appellant, maar ook aan andere factoren zoals onvoldoende commerciële en financiële ondernemerscapaciteiten en hevige concurrentie. De Raad oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op het advies van FCBV en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn beschikbaarheid voor meer uren zou leiden tot een significante verbetering van de omzet.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand werden gelaten. Het verzoek van de appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige adviezen in de besluitvorming van bijstandsverlenende organen en de noodzaak voor appellanten om hun claims met objectieve gegevens te onderbouwen.