ECLI:NL:CRVB:2016:4471
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlaging bijstand en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het bezwaar van appellant tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant, die sinds 1987 bijstand ontvangt, had in 2006 een bijstandsverlening gekregen die later werd verlaagd omdat hij de kosten van zijn staanplaats kon delen met zijn ex-partner. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van deze verlaging en dat hij tijdig bezwaar had willen maken, maar dat hij door analfabetisme niet in staat was om dit te doen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en dat hij ook niet had aangetoond dat zijn ex-partner eerder dan de datum van uitschrijving in de basisregistratie was vertrokken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.