ECLI:NL:CRVB:2016:4466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
16/1246 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens wangedrag na geweldsincident tijdens havenbezoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een militair die is ontslagen wegens wangedrag na een geweldsincident tijdens een havenbezoek in Noorwegen. De appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marine, was betrokken bij een incident in een café op 12 juli 2013, waarbij hij een andere militair ernstig verwondde met een glas. Na een strafrechtelijke veroordeling voor poging tot zware mishandeling, heeft de minister van Defensie besloten tot ontslag van de appellant op basis van wangedrag, conform artikel 39 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de appellant tegen dit ontslag ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister terecht het gedrag van de appellant als wangedrag heeft aangemerkt, gezien de speciale eisen die aan de integriteit van militairen worden gesteld. De Raad stelde vast dat de uitspraak van de strafrechter, die in kracht van gewijsde is gegaan, als bewijs geldt in deze militaire ambtenarenzaak. De Raad concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het wangedrag, en dat de minister het vertrouwen in de appellant terecht had verloren. De uitspraak werd gedaan op 17 november 2016.

Uitspraak

16/1246 MAW
Datum uitspraak: 17 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 januari 2016, 14/3493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.G. Dudink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Voor appellant is verschenen mr. Dudink. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Verkroost.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als [naam functie] werkzaam bij de Koninklijke Marine op de
[locatie] . In de nacht van 12 op 13 juli 2013 is hij tijdens een havenbezoek in [gemeente] , Noorwegen, betrokken geweest bij een geweldsincident in een café. Er is een onderzoek ingesteld naar de toedracht daarvan. In verband met dit onderzoek is appellant per 16 juli 2013 geschorst.
1.2.
Bij besluit van 15 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 april 2014 (bestreden besluit), is appellant met ingang van 1 november 2013 met toepassing van
artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) ontslag wegens wangedrag verleend. Daaraan heeft de minister de betrokkenheid van appellant bij het geweldsincident in de nacht van 12 op 13 juli 2013 ten grondslag gelegd. In het café is volgens de minister een woordenwisseling ontstaan tussen appellant en [naam functie] B. Appellant heeft een glas uit de hand van een andere [naam functie] gepakt en heeft dit glas met kracht in het gezicht van B geslagen dan wel gedrukt. Het glas is daarbij kapot gegaan en appellant heeft B daarbij ernstig letsel toegebracht. De minister heeft deze gedragingen aangemerkt als wangedrag dat appellant volledig is toe te rekenen.
1.3.
Bij arrest van 29 januari 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat appellant schuldig is aan een ernstig strafbaar feit, te weten poging tot zware mishandeling, en hem een werkstraf van 120 uur opgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Evenals in eerste aanleg ontkent appellant ook in hoger beroep dat er een woordenwisseling voorafging aan de hem verweten gedraging. Hij betoogt dat hij simpelweg niet wist wat hem overkwam met het plotselinge agressieve gedrag van [naam functie] B jegens hem. B pakte hem plotseling en uit het niets agressief vast, waardoor appellant zich dusdanig bedreigd voelde dat hij, zonder vooropgezet plan, in een reflex en uit zelfverdediging gereageerd heeft door B van zich af te duwen. Omdat appellant een bierglas in zijn hand had heeft hij B daarmee per ongeluk in zijn gezicht geraakt. Hij heeft daarvoor meermaals zijn verontschuldigingen aan B aangeboden. Appellant verwijst ter onderbouwing van zijn relaas naar de verklaring van korporaal M. Volgens appellant heeft de minister geen deugdelijk onderzoek gedaan naar het incident en ten onrechte de lezing gevolgd van vier andere getuigen, vrienden van B, in plaats van die van M.
3.2.
De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gepleit voor bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 geldt een uitspraak van de strafrechter die in kracht van gewijsde is gegaan en waarbij de militair aan enig feit is schuldig verklaard, in een militaire ambtenarenzaak als bewijs van dat feit. Het Gerechtshof heeft in zijn arrest van 29 januari 2015 bewezen verklaard dat appellant zich op 13 juli 2013 schuldig heeft gemaakt aan het voorgenomen misdrijf om aan B opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en met dat opzet (met kracht) een (bier)glas in het gezicht van B heeft geslagen. Dit betekent, nu dat arrest in kracht van gewijsde is gegaan, dat in dit geding als vaststaand moet worden aangenomen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan wat het Gerechtshof in het hiervoor vermelde arrest bewezen heeft verklaard.
4.2.
De minister heeft het gedrag van appellant terecht als wangedrag aangemerkt. Appellant heeft zich immers niet gedragen zoals van een goed militair in gelijke omstandigheden mag worden verwacht.
4.3.
Ontslag wegens dit wangedrag is niet onevenredig aan de aard en ernst daarvan. Appellant heeft tijdens dienst in het buitenland in een openbare gelegenheid geweld gebruikt tegen een mede-opvarende en is daarvoor veroordeeld. Daarmee heeft appellant er geen blijk van gegeven dat hij zich in gespannen situaties kan beheersen, terwijl van hem als militair juist mocht worden verwacht dat hij dan de-escalerend optreedt. Daar komt bij dat het naar buiten uitdragen van een betrouwbare en integere organisatie van zeer groot belang is. Gelet op de speciale eisen die worden gesteld aan de integriteit van militairen heeft appellant niet gehandeld in overeenstemming met het aanzien van het ambt van militair en heeft de minister hierdoor het vertrouwen in hem verloren en kunnen besluiten dat appellant niet langer gehandhaafd kon worden binnen de defensieorganisatie.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2016.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J. Tuit

HD