ECLI:NL:CRVB:2016:4435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
15/8569 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging uitkering Bbz 2004 op basis van economische crisis als niet externe omstandigheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een zelfstandige die sinds 2007 een koeriersbedrijf exploiteert, had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg afgewezen, omdat de behoefte aan bijstand voortvloeit uit de economische crisis, die volgens het college geen externe omstandigheid van tijdelijke aard is. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

De appellant betoogde dat de economische crisis wel degelijk als een externe omstandigheid moet worden beschouwd, omdat zijn bedrijf onder normale omstandigheden levensvatbaar zou zijn. Hij voerde aan dat de lange duur van de crisis niet voorzienbaar was en dat hij geen voorzieningen had kunnen treffen om de gevolgen van de crisis op te vangen. De Raad overwoog echter dat de economische omstandigheden, inclusief een crisis, tot de normale bedrijfsrisico's van een zelfstandige behoren. Verlenging van de uitkeringsperiode is alleen mogelijk indien de bijstandsbehoefte voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard, wat in dit geval niet werd aangetoond.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de lange duur van de economische crisis de situatie van de appellant niet veranderde, en dat de redenen voor de bijstandsbehoefte niet als externe omstandigheden konden worden aangemerkt. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8569 BBZ
Datum uitspraak: 15 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 november 2015, 15/435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.J. Dappers, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dappers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Kuipers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant exploiteert sinds 2007 een koeriersbedrijf, vanaf 1 maart 2010 in de vorm van een eenmanszaak.
1.2.
Het college heeft over de periodes van 1 oktober 2011 tot 1 oktober 2012 en van 1 juli 2013 tot 1 januari 2014 aan appellant een periodieke uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) verstrekt in de vorm van een lening.
1.3.
Op 8 september 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend tot het opnieuw verlenen van een Bbz-uitkering. Bij besluit van 23 september 2014, gehandhaafd bij besluit van
18 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de behoefte van appellant aan bijstand voortvloeit uit de economische crisis en dat deze niet een externe omstandigheid van tijdelijke aard is. De maximale wettelijke termijn van twaalf maanden voor verlening van bijstand is al overschreden en kan daarom niet worden verlengd. Tevens acht het college het bedrijf van appellant niet levensvatbaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag al terecht heeft afgewezen op de grond er geen sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard, waardoor de maximale termijn van twaalf maanden niet - opnieuw - kan worden verlengd, zodat de rechtbank de vraag naar de levensvatbaarheid van het bedrijf onbesproken heeft gelaten.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de economische crisis in dit geval wel als een externe omstandigheid van tijdelijke aard dient te worden aangemerkt, nu het bedrijf bij normale omstandigheden wel levensvatbaar is, de lange duur van de crisis niet voorzienbaar was en appellant eerder uit loondienst was ontslagen door de neergang van de economie en pas op latere leeftijd met een eigen onderneming is begonnen. Appellant heeft dus voor het risico van een lange crisis nog geen voorzieningen kunnen treffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 18 van het Bbz 2004 wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a gedurende ten hoogste twaalf maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
4.2.
Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of de door appellant genoemde omstandigheden die maken dat hij meer dan twaalf maanden behoefte heeft aan bijstand zijn aan te merken als externe omstandigheden van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7458) is bij de beantwoording van die vraag de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 9, eerste lid, van het wetsontwerp Algemene bijstandswet (Abw), nadien vernummerd in artikel 8 van de Abw van belang. Dit artikel was een in essentie gelijkluidende bepaling als artikel 18 van het Bbz 2004. In de MvT is opgemerkt dat een langere uitkeringsperiode dan twaalf maanden zou gaan in de richting van een inkomensgarantie, hetgeen in strijd is met het uitgangspunt dat, behalve wanneer het ouderen betreft, alleen een uitkering aan zelfstandigen kan worden verleend bij tijdelijke inkomensproblemen. Verlenging van genoemde termijn met ten hoogste twee jaar is alleen mogelijk als de noodzaak voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard. Verlenging is dus niet mogelijk indien de oorzaken van de bijstandsbehoefte in de wijze van bedrijfsvoering zijn gelegen (Kamerstukken II 1991/92, 22545, nr 3, blz. 114).
4.4.
Het college en de rechtbank hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat wisselingen in de economische omstandigheden en dus ook een economische crisis, tot het normale bedrijfsrisico van een zelfstandige behoren. Een economische crisis kan daarom niet worden aangemerkt als een externe omstandigheid van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004. De lange duur van een crisis maakt dat niet anders. Appellant verwijst naar omstandigheden die maakten dat hij geen voorzieningen heeft kunnen treffen om de lange duur van de economische crisis op te vangen. Deze omstandigheden betreffen beperkingen voor de wijze van bedrijfsvoering om het op zichzelf normale bedrijfsrisico op te vangen en gelet op 4.3 is verlenging van de termijn in verband met de wijze van bedrijfsvoering niet mogelijk.
4.5.
Uit hetgeen in 4.3 en 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A. Stehouwer en
J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD