ECLI:NL:CRVB:2016:4432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
15/1567 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-uitkering wegens verzwegen onroerend goed in Turkije en de rechtmatigheid van het huisbezoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de AIO-aanvulling van appellante en haar overleden echtgenoot door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) vanwege verzwegen onroerend goed in Turkije. Appellante ontving vanaf januari 2009 een onvolledig ouderdomspensioen en een AIO-aanvulling, maar deze werd stopgezet na een huisbezoek door medewerkers van de Svb. Tijdens dit huisbezoek werd vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot een woning in Turkije bezaten, wat zij niet hadden gemeld. De Svb voerde een steekproef uit onder AIO-gerechtigden, waarbij appellante en haar echtgenoot werden geselecteerd voor een rechtmatigheidsonderzoek. Appellante betwistte de rechtmatigheid van het huisbezoek en de wijze van selectie door de Svb, en stelde dat de gegevens onrechtmatig waren verkregen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat het huisbezoek rechtmatig was, omdat er toestemming was gegeven op basis van 'informed consent'. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/1567 WWB
Datum uitspraak: 18 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2015, 14/2861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Namens appellante is verschenen mr. Küçükünal. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma en mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf januari 2009 een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Haar - in februari 2015 - overleden echtgenoot [V.] (V) ontving al eerder een (onvolledig) AOW-pensioen. Met ingang van 1 januari 2009 heeft de Svb aan V en appellante met toepassing van artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) toegekend. In verband met te lang verblijf in het buitenland, heeft de Svb bij besluit van 20 augustus 2012 de AIO-aanvulling van V en appellante met ingang van 6 augustus 2012 stopgezet
(lees: ingetrokken). Bij besluit van 19 november 2012 heeft de Svb V en appellante met ingang van 1 november 2012 opnieuw een AIO-aanvulling toegekend.
1.2.
Bij brief van 1 juni 2012 heeft de Svb V een formulier toegezonden met het verzoek dit formulier ingevuld te retourneren. Bij brief van 19 juli 2012 heeft de Svb V erop gewezen dat hij nog niet op het verzoek om informatie had gereageerd, met het verzoek om vóór
2 augustus 2012 het ingevulde formulier alsnog in te zenden. V heeft het formulier niet ingevuld ingezonden.
1.3.
Op 26 november 2012 hebben twee medewerkers van de Afdeling bijzonder onderzoek van de Svb (ABO) een huisbezoek afgelegd aan de woning van appellante en V. V heeft een ‘Verklaring omtrent huisbezoek SVB’ (Verklaring) ondertekend, luidende:
“Vandaag heb ik bezoek gekregen van twee medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze medewerkers hebben zich gelegitimeerd en mij uitgelegd dat het bezoek tot doel heeft te controleren of de gegevens die de SVB over mij heeft juist zijn.
Ik begrijp dat de medewerkers mij vragen zullen stellen over mijn vermogen. Dit is van belang voor de hoogte en/of het recht op mij AIO-uitkering van de SVB.
Tevens begrijp ik dat wanneer ik deze medewerkers geen toestemming geef om mijn woning binnen te treden, dit geen directe gevolgen zal hebben voor mijn recht op pensioen of uitkering van de SVB.
Ik heb de medewerkers van de SVB nu toestemming gegeven mijn woning te betreden.”
In een tussenrapportage van 18 december 2012, waarin onder het kopje ‘Aanleiding onderzoek’ is vermeld: “Onderzoek in het kader van de steekproef Project AIO Verblijf buiten Nederland”, is het verslag van het huisbezoek opgenomen. In deze tussenrapportage hebben de ABO-medewerkers vermeld dat V en appellante gebrekkig Nederlands spreken en tijdens het gesprek werden geholpen door de inwonende zoon [naam zoon] (zoon). Tijdens het huisbezoek hebben V en appellante een ‘Checklist AIO’ ingevuld. Daarop hebben zij de vraag “Bent u eigenaar of mede-eigenaar van een woning buiten Nederland” bevestigend beantwoord. Hierbij is opgemerkt: “huis is geërfd van de ouders van gerechtigde”.
1.4.
Na een eerdere opschorting van het recht op AIO-aanvulling per 1 februari 2013 heeft de Svb bij besluit van 18 april 2013 de AIO-aanvulling van V en appellante met ingang van
1 februari 2013 beëindigd (lees: ingetrokken). Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat V en appellante de gevraagde bankafschriften van hun Turkse bankrekening niet hebben verstrekt en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Tegen dit besluit hebben V en appellante geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij brief van 14 januari 2013 heeft de Svb V en appellante medegedeeld dat uit het onderzoek is gebleken dat zij een woning in Turkije hebben en hen verzocht een recent taxatierapport van deze woning vóór 11 februari 2013 in te zenden. Bij brief van 22 januari 2013 heeft V bericht dat hij helaas niet op korte termijn aan dat verzoek kan voldoen, omdat hij geen taxatierapport in zijn bezit heeft en ook geen familieleden heeft in Turkije die een dergelijk rapport kunnen toezenden, maar dat hij het rapport wil toesturen wanneer hij terug is van vakantie. V heeft hierbij vermeld dat hij samen met appellante rond 25 mei 2013 op vakantie gaat en dat zij eind november 2013 weer terugkomen. In een interne notitie van
29 november 2013 heeft een Svb-medewerker opgenomen dat V en appellante de gevraagde informatie nog niet hebben verstrekt, dat zij dus niet meewerken aan het onderzoek en dat daardoor niet kan worden vastgesteld of zij terecht AIO-aanvulling hebben ontvangen.
1.6.
Bij besluit van 16 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2014 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van V en appellante met ingang van
1 september 2009 ingetrokken. Aan het bestreden besluit heeft de Svb, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. V en appellante hebben bij hun aanvraag om AIO-aanvulling eind 2008 en bij de door hen in 2010, 2011 en 2012 ingevulde onderzoeksformulieren opgegeven dat zij geen vermogen hebben. Op de tijdens het huisbezoek op 26 november 2012 ingevulde checklist heeft V vermeld dat hij eigenaar is van een woning in Turkije die hij van zijn vader heeft geërfd. Omdat V niet het gevraagde recente taxatierapport van deze woning heeft verstrekt, kan het vermogen van V en appellante niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Op de hierna te bespreken gronden, zoals ter zitting gehandhaafd, heeft zij aangevoerd dat de gegevens die de feitelijke grondslag van het bestreden besluit vormen, te weten dat V eigenaar was van een woning in Turkije, onrechtmatig zijn verkregen en daarom buiten beschouwing moeten blijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Steekproef
4.1.
Appellante heeft in de eerste plaats het volgende aangevoerd. De Svb hanteert ten onrechte de term ‘steekproef’ voor het selecteren van V en appellante voor een rechtmatigheidsonderzoek. Het ging hier om een gericht onderzoek naar Turkse mensen. V en appellante zijn geselecteerd op basis van onduidelijke, althans zeer ruim geformuleerde criteria, waaronder de duur van de vakanties in Turkije. De Svb heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke concrete parameters de selectie heeft plaatsgevonden. De insteek van de pilot in het kader waarvan V en appellante waren geselecteerd, was ‘vermogen in het buitenland cq Turkije’ en beperkte zich aldus tot WWB-uitkeringsgerechtigden met een Turkse nationaliteit. Aldus heeft de Svb gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie, als bedoeld in bijvoorbeeld artikel 1 van Protocol 12 bij artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met het gelijkheidsbeginsel en met het verbod van willekeur. De Svb is er niet in geslaagd om het in de pilot toegepaste onderscheid tussen de WWB-gerechtigden objectief te rechtvaardigen door een legitiem doel.
4.2.
De Svb heeft in zijn verweerschrift in beroep en ter zitting van de Raad als volgt toegelicht wat de steekproef inhield waaruit V en appellante in 2012 zijn geselecteerd voor een onderzoek naar verblijf en vermogen in het buitenland. Uit alle AIO-gerechtigden heeft de Svb er 500 aselect gekozen en aangeschreven met het verzoek een vragenformulier over buitenlands verblijf en vermogen in te vullen (groep van 500). Vervolgens is bij 200
AIO-gerechtigden uit de groep van 500 een huisbezoek afgelegd. Deze groep bestond uit
50 AIO-gerechtigden die hadden opgegeven niet op vakantie te gaan, 47 AIO-gerechtigden die niet of niet tijdig het vragenformulier hadden teruggestuurd en 103 in Turkije, Marokko of Suriname geboren AIO-gerechtigden. De laatste groep bestond uit 31 AIO-gerechtigden met Turkije als land van herkomst, 49 AIO-gerechtigden met Marokko als land van herkomst en 23 AIO-gerechtigden met Suriname als land van herkomst.
4.3.
De eerst ter zitting opgeworpen en verder op geen enkele wijze onderbouwde stelling van de gemachtigde van appellante dat geen sprake kan zijn geweest van een aselecte keuze van AIO-gerechtigden, maar dat de Svb hierbij bepaalde selectiecriteria moet hebben gehanteerd, geeft geen aanleiding om wat de Svb naar voren heeft gebracht over de selectie van de groep van 500 in twijfel te trekken.
4.4.
Vaststaat dat V en appellante behoorden tot de groep van 500. Eveneens staat vast dat zij het in 1.2 bedoelde vragenformulier niet hebben teruggestuurd. Om die reden heeft de Svb een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld en in dat kader een huisbezoek afgelegd aan het adres van V en appellante en niet, zoals appellante stelt, vanwege hun Turkse nationaliteit. De omstandigheid dat de Svb ook een groep van 103 AIO-gerechtigden op basis van hun geboorteland heeft geselecteerd, is in dit kader niet relevant, nu appellante, zoals vermeld, niet is geselecteerd vanwege het behoren tot die groep.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 is er geen grond voor het oordeel dat de Svb ten aanzien van appellante heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod. De daartoe strekkende, in 4.1 opgenomen beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.6.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat er geen enkele aanleiding was om een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de aan haar en V verleende AIO-aanvulling. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 53a van de WWB in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de WWB, zoals deze bepalingen luidden ten tijde hier van belang, is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van de bijstand. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van
14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231), kan deze bevoegdheid (algemene bevoegdheid) steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Gelet hierop valt niet in te zien dat de Svb niet op enig moment een onderzoek mocht instellen dat verband hield met de aan V en appellante verleende AIO-aanvulling.
4.7.
Verder heeft appellante aangevoerd dat het huisbezoek op 26 november 2012 onrechtmatig was, omdat de ABO-medewerkers die dit huisbezoek hebben afgelegd geen volledig ‘informed consent’ hebben verleend. Appellante heeft er hierbij op gewezen dat V weliswaar de Verklaring heeft ondertekend, maar dat hij gebrekkig Nederlands sprak en niet wist waarvoor hij tekende. Daarnaast is in deze Verklaring niet verwoord, zoals in de eigen gedragsregels van de Svb is opgenomen, dat het niet verlenen van toestemming geen gevolgen zal hebben voor het recht op uitkering, maar dat het niet verlenen van toestemming geen directe gevolgen zal hebben voor het recht op uitkering. Bovendien, al zou wel volledig ‘informed consent’ zijn verleend dan is het huisbezoek op 26 november 2012 toch onrechtmatig omdat de Svb, voordat om toestemming voor het binnentreden werd gevraagd, geen afweging heeft gemaakt of een minder zwaar onderzoeksmiddel kon worden ingezet. In dit geval was er geen enkele grond voor het afleggen van een huisbezoek en kon schriftelijk om informatie worden verzocht.
4.8.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de betrokkene erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op het bijstandverlenend orgaan.
4.9.
Vaststaat dat in dit geval geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek aan de woning van V en appellante, zodat V en appellante moest worden voorgehouden dat het weigeren van toestemming voor het binnentreden geen gevolgen heeft voor hun AIO-aanvulling. Uit de door V ondertekende Verklaring blijkt dat dit is gebeurd en ook dat de ABO-medewerkers zich vóór het betreden van de woning hebben gelegitimeerd en V en appellante hebben geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek. Daarmee is aan het vereiste van ‘informed consent’ voldaan. De enkele omstandigheid dat in de door V ondertekende Verklaring staat dat het niet verlenen van toestemming geen
directegevolgen zal hebben voor de uitkering, betekent niet dat niet aan dat vereiste is voldaan. De stelling dat V en appellante uit het woord “dirsecte” mogelijk hebben kunnen afleiden dat het weigeren van toestemming later toch gevolgen zou kunnen hebben voor hun uitkering, volgt de Raad niet. Het woord “directe” impliceert slechts, zoals de Svb ook ter zitting heeft gesteld, dat bij weigering altijd nog ander onderzoek dan een huisbezoek kan plaatsvinden, wat gevolgen kan hebben voor de uitkering. In aanmerking genomen dat de zoon als tolk heeft gefungeerd en dat het in de Verklaring gebruikte taalgebruik vrij eenvoudig is, bestaat voorts geen aanleiding te veronderstellen dat V niet wist waarvoor hij tekende. Aldus moet als vaststaand worden aangenomen dat V en appellante de ABO-medewerkers vrijwillig en op basis van ‘informed consent’ toestemming hebben gegeven voor het binnentreden in hun woning. Dit betekent dat geen sprake is geweest van een inbreuk op het huisrecht van V en appellante. Dat de Svb wellicht andere mogelijkheden had om onderzoek te doen, maakt, nu V en appellante toestemming hebben gegeven voor het huisbezoek, die zij zonder gevolgen konden weigeren, niet dat het huisbezoek onrechtmatig was. Dit betekent dat de tijdens het huisbezoek op 26 november 2012 ingevulde en ondertekende checklist, anders dan appellante voorstaat, niet als onrechtmatig bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten. De in 4.7 verwoorde beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.10.
Uit 4.5, 4.6 en 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD