ECLI:NL:CRVB:2016:4422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onvoldoende woonplaats binnen de gemeente
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 14 juni 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt over de vraag of appellant zijn hoofdverblijf had in Rotterdam of in Zoetermeer. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant, waarbij waarnemingen zijn verricht en getuigen zijn gehoord. De Raad concludeert dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellant in de periode van 18 juni 2013 tot en met 31 oktober 2013 zijn woonplaats niet in Rotterdam had. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college tot intrekking van de bijstand over deze periode. Tevens wordt het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering en brutering van de bijstandskosten. De Raad oordeelt dat appellant niet aan het college heeft gemeld dat hij zijn woonplaats had verplaatst, maar dat de intrekking van de bijstand over de genoemde periode niet gerechtvaardigd was. De kosten van de rechtsbijstand worden vergoed aan appellant.