ECLI:NL:CRVB:2016:4398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/5472 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin werd geoordeeld dat appellante geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die zich op 29 november 2012 ziek meldde met rugklachten en later psychische klachten ontwikkelde, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 27 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig was.

In hoger beroep stelde appellante dat zij meer beperkingen ondervond dan door het Uwv was aangenomen, met name ten aanzien van staan, buigen en tillen. Ze verwees naar een verklaring van haar psychiater, die aangaf dat werken in combinatie met de zorg voor haar vier jonge kinderen te veel zou zijn. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek als onzorgvuldig te beschouwen. De Raad bevestigde dat de FML van 1 december 2014 correct was en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 november 2016.

Uitspraak

15/5472 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 juni 2015, 15/346 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als alfa-hulp voor 40 uur per week. Zij heeft zich op 29 november 2012 ziek gemeld met rugklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadien kreeg appellante psychische klachten. Bij besluit van 19 september 2014 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van
27 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 5 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat de verzekeringsartsen onvolledig zijn geweest in hun onderzoek of dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de mogelijkheden en beperkingen van appellante op juiste wijze in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2014 neergelegd. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellante in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Zij heeft herhaald dat zij zich meer beperkt acht ten aanzien van staan, buigen en tillen, en dat haar belastbaarheid ernstig is verminderd wegens haar vermoeidheid. Appellante heeft verwezen naar de informatie van haar behandelend psychiater dr. H.L.S.M. Busard van 25 november 2014. Volgens de psychiater is werken nog te hoog gegrepen en zou werk in combinatie met de zorg voor haar vier jonge kinderen bijdragen aan verdere overbelasting. Verder is appellante van mening dat de geselecteerde productiefuncties haar belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellante ingaande 27 november 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid toen minder dan 35% bedroeg. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of toen als gevolg van ziekte of gebrek meer beperkingen golden voor appellante dan het Uwv heeft aangenomen.
4.2.
Wat betreft de verzekeringsgeneeskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. Daartoe heeft de rechtbank terecht gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 5 september 2014 op basis van dossieronderzoek en bij appellante verricht lichamelijk en psychisch onderzoek geconcludeerd dat sprake is van aspecifieke chronische rugpijn en van aanpassingsproblemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en heeft de informatie van behandelend psychiater Busard in zijn beoordeling betrokken. De psychiater spreekt van stressklachten dan wel dysthymie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 1 december 2014 vastgesteld dat er geen aanleiding bestaat om beperkingen aan te nemen ten aanzien van de handen. Zij heeft wel de FML aangepast in verband met het medicijngebruik van appellante. Verder heeft deze verzekeringsarts appellante in verband met de psychische problematiek beperkt geacht ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, conflicthantering en leidinggevende aspecten. Deze beperkingen zijn neergelegd in de FML van 1 december 2014
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de verklaring van psychiater Busard geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen op de datum in geding. Zij heeft in een aanvullend rapport van 5 juni 2015 erop gewezen dat de belasting in de thuissituatie in verband met de zorg voor vier jonge kinderen buiten het beoordelingskader van de Wet WIA valt. De Raad onderschrijft ook op dit punt het oordeel van de rechtbank, die daarbij terecht heeft verwezen naar de vaste rechtspraak van de Raad dat zorgtaken in de thuissituatie en de daaraan verbonden belasting buiten het beoordelingskader van de Wet WIA vallen (vgl. overweging 4.3 van de uitspraak van de Raad van 6 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2328).
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in verzekeringsgeneeskundig opzicht passend te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende overtuigend gemotiveerd dat de bij de schatting uiteindelijk geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en binnen het bereik van appellante liggen.
4.4.
Uit wat overwogen is in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

NK