ECLI:NL:CRVB:2013:2328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.J. Goorden
- J.S. van der Kolk
- G.W.B. van Westen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die zich ziek had gemeld als klasse-assistent met progressieve pijnklachten, had eerder een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij per 26 januari 2011 geen recht op uitkering had, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv werd aangenomen, en dat haar psychische en fysieke klachten haar belemmerden om de voorgestelde werkzaamheden te verrichten. De behandelend psychiater had aangegeven dat fulltime werkhervatting niet haalbaar was. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De ingebrachte verklaringen van de psychiater en fysiotherapeut gaven geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien.
De Raad oordeelde dat de zienswijze van de behandelend psychiater, die stelde dat appellante zich moest kunnen bezighouden met haalbare activiteiten zoals het huishouden, niet binnen het beoordelingskader van de Wet WIA paste. Ook de omstandigheid dat appellante zich opnieuw ziek had gemeld met dezelfde klachten leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde dat appellante, gezien haar medische belastbaarheid op de relevante datum, in staat geacht kon worden om werkzaamheden te verrichten in de haar voorgehouden functies. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.