ECLI:NL:CRVB:2013:2328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-4744 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die zich ziek had gemeld als klasse-assistent met progressieve pijnklachten, had eerder een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij per 26 januari 2011 geen recht op uitkering had, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv werd aangenomen, en dat haar psychische en fysieke klachten haar belemmerden om de voorgestelde werkzaamheden te verrichten. De behandelend psychiater had aangegeven dat fulltime werkhervatting niet haalbaar was. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De ingebrachte verklaringen van de psychiater en fysiotherapeut gaven geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien.

De Raad oordeelde dat de zienswijze van de behandelend psychiater, die stelde dat appellante zich moest kunnen bezighouden met haalbare activiteiten zoals het huishouden, niet binnen het beoordelingskader van de Wet WIA paste. Ook de omstandigheid dat appellante zich opnieuw ziek had gemeld met dezelfde klachten leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde dat appellante, gezien haar medische belastbaarheid op de relevante datum, in staat geacht kon worden om werkzaamheden te verrichten in de haar voorgehouden functies. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

12/4744 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2012, 12/307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuhn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft zich vanuit haar functie als klasse-assistent ziek gemeld op
28 januari 2009 met al langer bestaande progressieve pijnklachten in het bewegingsapparaat. Hiervoor werd zij uitgebreid specialistisch onderzocht, waarbij geen pathologisch substraat gevonden werd. Nadien werd zij verwezen naar een psychiater door wie ze vanaf september 2009 begeleid wordt.
1.2. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per
26 januari 2010 (lees: 2011) geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 30 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 december 2010 ongegrond verklaard. Daaraan zijn een rapport van
30 mei 2011 van een bezwaarverzekeringsarts en een rapport van 29 juni 2011 van een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe uitvoerig gemotiveerd hoe zij tot het oordeel is gekomen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en dat zij derhalve geen aanleiding ziet voor het inschakelen van een deskundige. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank eveneens uitvoerig gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, rekening houdend met haar beperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 31 mei 2011.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat zij meer beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts wordt aangenomen. Naar zij stelt heeft zij ernstige pijnklachten, gediagnosticeerd als fibromyalgie, en psychische klachten (depressie en angstklachten). De fysieke klachten in combinatie met de psychische klachten beperken haar, zo stelt appellante, zodanig dat zij niet in staat is de werkzaamheden behorend bij de geduide functies te verrichten. De behandelend psychiater acht fulltime werkhervatting niet haalbaar. Volgens appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen beperking op het gebied van concentratie en het aantal te werken uren aangenomen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De overwegingen van de rechtbank en haar oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit worden geheel onderschreven. De in hoger beroep nader ingebrachte verklaringen van psychiater Derks van 22 augustus 2013 en van fysiotherapeut Koster van diezelfde datum doen geen twijfel rijzen aan de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts omtrent de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 26 januari 2011. Daartoe wordt verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 12 september 2013 waarin inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd uiteen is gezet dat de ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Er is dan ook geen aanleiding om te voldoen aan het ter zitting gedane verzoek een deskundige te benoemen.
4.3.
Daar kan nog aan worden toegevoegd dat de zienswijze van de behandelend psychiater met betrekking tot de arbeidsmogelijkheden van appellante, erop neer komend dat het wenselijk zou zijn dat appellante in staat zou worden gesteld om zich bezig te houden met activiteiten die voor haar nog wel haalbaar en in zichzelf al zwaar genoeg zijn, zoals het huishouden doen en zorgen voor haar drie tienerzoons, niet past binnen het beoordelingskader van de Wet WIA.
4.4.
Ook de omstandigheid dat appellante zich op 4 februari 2013 opnieuw heeft ziek gemeld met dezelfde klachten die nu wel worden erkend, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals appellante ter zitting heeft aangegeven ondergaat zij gedurende drie dagen per week een dagbehandeling om te leren met haar klachten en beperkingen om te gaan. De toegekende uitkering is derhalve gebaseerd op het feit dat appellante met ingang van 4 februari 2013 niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.
4.5.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat appellante, gelet op haar medische belastbaarheid op 26 januari 2011, in staat geacht kon worden werkzaamheden te verrichten in de haar voorgehouden voorbeeldfuncties.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker

JL