ECLI:NL:CRVB:2016:4383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
15/6554 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een indicatie voor zorg op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, had een indicatie aangevraagd voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Begeleiding Individueel (BI) en Persoonlijke Verzorging (PV). De indicatie was eerder door het CIZ afgewezen, omdat de medisch adviseur had vastgesteld dat de appellant primair psychiatrische problemen had en dat zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorrang had op AWBZ-zorg. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld en zich verenigd met het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende medische gegevens had overgelegd om aan te tonen dat de door de medisch adviseur geadviseerde behandeling niet zou slagen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de indicatie door het CIZ terecht was en dat de appellant in de periode in geding geen aanspraak kon maken op AWBZ-zorg. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6554 AWBZ
Datum uitspraak: 16 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2015, 14/2964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.W.J. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.1.
CIZ heeft aan appellant voor de periode 20 oktober 2011 tot en met 12 oktober 2013 een indicatie verleend op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functie Begeleiding Individueel (BI), klasse 1.
1.2.
Appellant heeft op 6 september 2013 gevraagd zijn indicatie uit te breiden en te verlengen.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft CIZ de gevraagde indicatie voor de functies BI en Persoonlijke Verzorging (PV) afgewezen.
1.4.
CIZ heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan heeft het CIZ ten grondslag gelegd dat uit het advies van medisch adviseur drs. M.J.E. van Roermund van 12 maart 2014 blijkt dat bij appellant sprake is van een dominante psychiatrische grondslag en van een somatische nevengrondslag. Appellant is eerst aangewezen op een behandeling bij een GGZ-instelling wegens zijn primair psychiatrische problematiek en kan daarnaast starten met fysiotherapie om fysiek actief te blijven. Deze behandelingen zijn vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend op zorg vanuit de AWBZ. De inzet van zorg op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen zal volgens Van Roermund in de situatie van appellant bovendien een antirevaliderend effect hebben. Gelet hierop komt appellant volgens CIZ niet in aanmerking voor een indicatie voor de functies BI en PV.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet, gelet op de door de medisch adviseur gebruikte informatie, geen grond voor het oordeel dat de medische beoordeling die aan dit standpunt ten grondslag ligt onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank is verder van oordeel dat appellant terecht niet in aanmerking is gebracht voor de functie BI omdat hij geen medische gegevens heeft ingebracht waaruit blijkt dat de door de medisch adviseur genoemde behandeling op grond van de Zvw niet zal kunnen slagen. Van de aan appellant tot 12 oktober 2013 verleende indicatie voor BI, die bedoeld was om hem de gelegenheid te geven een behandeltraject op te starten, heeft hij tot de start van de behandeling bij een psycholoog in 2015 geen gebruik gemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat appellant terecht niet in aanmerking is gebracht voor de functie PV, omdat hij er niet in is geslaagd met medisch objectiveerbare stukken te onderbouwen dat hij, anders dan de medisch adviseur heeft gesteld, is aangewezen op de gevraagde zorg. Uit het voorgaande volgt dat CIZ zich op het standpunt heeft mogen stellen dat appellant in de periode in geding geen aanspraak kan maken op AWBZ-zorg.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de eerder geadviseerde behandeling bij de SOLK-poli niet is gestart omdat deze behandeling niet werd vergoed vanuit de Zvw en wegens appellants psychische gesteldheid waarbij sprake is van zorgmijdend gedrag. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van 30 juli 2015 van zijn behandelend psycholoog overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad stelt voorop dat hij zich verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier nog aan toe dat hij appellant niet kan volgen in zijn betoog dat de
GGZ-behandeling niet is gestart wegens zijn zorgmijdend gedrag. Niet in geschil is dat appellant goed contact onderhoudt met zijn huisarts, hetgeen er bovendien toe heeft geleid dat hij sinds 30 juli 2015 onder behandeling is bij een psycholoog.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) G.J. van Gendt
GdJ