ECLI:NL:CRVB:2016:4380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van ontslag wegens plichtsverzuim van politiemedewerker na strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een politiemedewerker, was sinds 1 oktober 1997 in dienst en werd in 2012 buiten functie gesteld na beschuldigingen van meervoudige verkrachting door zijn dochter. De rechtbank Amsterdam veroordeelde hem op 18 juli 2013 tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden voor verkrachting en aanranding. De korpschef van politie legde hem op 23 juli 2013 de disciplinaire straf van ontslag op wegens plichtsverzuim, wat door de appellant werd bestreden.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de korpschef terecht had geconcludeerd dat de seksuele handelingen tegen de wil van de dochter hadden plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de verweten gedragingen. De Raad benadrukte dat de gedragingen van de appellant, die zich in de privésfeer afspeelden, een directe impact hadden op zijn functioneren als politiemedewerker. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigde de uitspraak.