ECLI:NL:CRVB:2016:4346
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvraag voor opname en verblijf in een verzorgingshuis op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft appellante, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een aanvraag ingediend voor voorzieningen voor opname en verblijf in een verzorgingshuis, alsook voor verhuizing en herinrichting. De aanvraag werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, omdat er geen medische noodzaak werd vastgesteld voor opname in een verzorgingshuis. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar psychische klachten, goed functioneerde in haar huishouden en dat de reden voor verhuizing naar een verzorgingshuis vooral lag in de gezondheid van haar man. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en in beroep een psychiatrische expertise overgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de psychische klachten van appellante niet de noodzakelijkheid voor opname in een verzorgingshuis onderbouwden. De Raad volgde de conclusies van de geneeskundig adviseur, die stelde dat appellante niet eenzaam was en een goede dagbesteding had. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat er geen medische of sociale noodzaak was voor de gevraagde voorzieningen.