ECLI:NL:CRVB:2016:4334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
14/5509 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1924 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat appellante geen vervolging had ondergaan. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellante niet gelijkgesteld kan worden met een vervolgde, omdat zij ten tijde van de Japanse capitulatie ouder was dan 20 jaar. De Raad overweegt dat de Wuv niet bedoeld is om leed te repareren van het omkomen van ouders, en dat de leeftijdsgrens die door verweerder is gesteld niet onredelijk is. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

14/5509 WUV
Datum uitspraak: 3 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Lesquillier, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2014, kenmerk BZ01770294 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Namens appellante zijn verschenen mr. Lesquillier en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1924 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in maart 2014 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv.
1.2.
Bij besluit van 7 juli 2014 is de aanvraag afgewezen. Vastgesteld is dat appelante geen vervolging heeft ondergaan. Vervolgens hebben de oorlogsomstandigheden verweerder geen aanleiding gegeven om te onderzoeken of appellante met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Niet wordt betwist dat appellante geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Het geschil spitst daarom toe op de vraag of verweerder ten onrechte heeft geweigerd appellante met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wuv, met de vervolgde gelijk te stellen.
2.2.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv, kan verweerder met de vervolgde gelijkstellen de persoon die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, indien het niet toepassen van deze wet ten aanzien van deze persoon een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Tot dergelijke omstandigheden rekent verweerder onder meer het door de vervolging omkomen van een ouder.
2.3.
In het kader van de onder 2.2 genoemde bevoegdheid hanteerde verweerder aanvankelijk de vaste gedragslijn dat een betrokkene met de vervolgde kon worden gelijkgesteld indien de ouder van de aanvrager, die in gezinsverband met de aanvrager leefde, ten gevolge van vervolging is omgekomen. Verweerder heeft die gedragslijn in 2002 gewijzigd en het vereiste geschrapt van het met de ouder in gezinsverband hebben geleefd. Sindsdien geldt wel het vereiste dat de betrokkene - naar de toen geldende maatstaven - minderjarig was aan het einde van de oorlog, dus niet ouder dan 20 jaar.
2.4.
In het geval van appellante staat weliswaar vast dat haar vader ten gevolge van vervolging (internering) is omgekomen, maar heeft verweerder geweigerd van zijn onder 2.2 genoemde bevoegdheid gebruik te maken omdat appellante ten tijde van de Japanse capitulatie ouder was dan 20 jaar.
2.5.
Anders dan namens appellante is betoogd, is het stellen van deze leeftijdsgrens niet onredelijk te achten. Het beleid heeft op het punt van het gezinsverband een versoepeling ondergaan. Niet gezegd kan worden dat daar niet de hier aan de orde zijnde aanscherping tegenover mocht staan. Opgemerkt wordt dat, anders dan appellante kennelijk voor ogen heeft, de Wuv niet is bedoeld om leed te repareren van het omkomen van ouders.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD