Uitspraak
De Raad heeft deze beslissing in het onderzoek betrokken (registratienummer 15/3793).
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 5 februari 2016, wordt de noodzaak van een nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep besproken in het kader van de Wajong-uitkering van appellante. Appellante, geboren in 1987, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, heeft appellante in 2012 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde om terug te komen op eerdere besluiten, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere besluiten zouden ondermijnen.
De rechtbank Noord-Nederland had in een eerdere uitspraak overwogen dat de weigering om appellante per 21 april 2007 in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering niet als een heroverweging kon worden aangemerkt, maar als een primair besluit. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere motivering moet geven over de begeleidingsbehoefte van appellante, vooral met betrekking tot de noodzaak van bevestiging in haar werkzaamheden. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet op een toereikende medische en arbeidskundige motivering berust en draagt het Uwv op om de gesignaleerde gebreken binnen zes weken te herstellen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van appellante en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op nieuwe informatie die door appellante is ingebracht. De Raad stelt dat de arbeidsdeskundige moet motiveren of de in de geduide functies genoemde functionarissen voldoende zijn toegerust om de benodigde begeleiding te bieden.