ECLI:NL:CRVB:2016:4321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
14/6649 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag arbeidsondersteuning Wajong 2010 na beoordeling medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1982, had op 30 mei 2013 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 3 september 2013 was afgewezen. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard op 15 januari 2014. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 23 oktober 2014. De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsarts zijn standpunt overtuigend had gemotiveerd, waarbij hij verwees naar de beperkte medische informatie die beschikbaar was. De Raad stelde vast dat er geen aaneengesloten periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid kon worden aangetoond, noch een toename van de beperkingen in de vijf jaar daarna. De Raad benadrukte dat het risico van een laattijdige aanvraag voor rekening van appellante komt, en dat de medische situatie niet meer met zekerheid kon worden vastgesteld door het ontbreken van relevante gegevens. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedroegen.

Uitspraak

14/6649 WWAJ
Datum uitspraak: 28 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 oktober 2014, 14/1470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Kolmeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.A.M. Halfers, kantoorgenoot van mr. Kolmeijer, als haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1982, heeft op 30 mei 2013 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 3 september 2013 heeft het Uwv geweigerd om appellante in aanmerking te brengen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar (bestreden besluit) van 15 januari 2014, waarbij is overwogen dat uit de aanwezige informatie niet de conclusie kan worden getrokken dat er vanaf haar zeventiende jaar sprake is geweest van beperkingen of arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat over de relevante periode van
[datum] 1999 tot [datum] 2000 onvoldoende objectieve medische gegevens beschikbaar zijn om vast te kunnen stellen dat appellante op zeventienjarige leeftijd en aansluitend 52 weken als arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt. Door pas geruime tijd na ingang van de gestelde arbeidsongeschiktheid alsnog een aanvraag in te dienen heeft appellante het risico genomen dat gegevens over dat tijdstip moeilijk te vinden zijn. Dat risico dient voor haar rekening te blijven.
2.1.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een nadere beoordeling uitgevoerd gelet op bepaalde in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010. Bij rapport van 14 juni 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld of appellante over de periode vanaf haar achttiende verjaardag, [datum] 2000, tot [datum] 2005 op grond van dezelfde ziekteoorzaak alsnog arbeidsongeschikt is geworden waarbij niet aannemelijk is dat zij binnen een jaar zal herstellen. Tevens is beoordeeld of zij wellicht onder toepassing van artikel 2:3, eerste lid onder b, van de Wajong 2010 tijdens haar studieperiodes van 1 september 2000 tot 1 juli 2001 en van 1 september 2003 tot 1 juli 2004 arbeidsongeschikt is geworden en vervolgens gedurende een periode van 52 weken is gebleven en of er eventueel binnen de periode van
vijf jaar daarna alsnog is voldaan aan het criterium van jonggehandicapte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiertoe nadere medische gegevens opgevraagd bij de huisarts van appellante over de jaren 2000 tot en met 2010. Op basis van de beschikbare medische gegevens is de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens tot de conclusie gekomen dat er geen gegevens beschikbaar zijn die duidelijkheid geven over de ernst van de klachten vóór september 2005. Er lijkt in 2002 een verergering van de klachten te hebben plaatsgevonden maar niet duidelijk is of appellante sinds 2002 een periode van minimaal 52 weken aaneengesloten slecht heeft gefunctioneerd, waarbij het verslag van haar behandelaar doet vermoeden dat zij ook periodes van beter functioneren heeft gekend aangezien gesproken wordt over heropleving van de klachten in 2005 en 2010. Echter, ook van deze heroplevingen is niet aannemelijk geworden dat sprake was van zodanige beperkingen dat deze zouden kunnen leiden tot enige mate van arbeidsongeschiktheid. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dan ook dat de aanvraag terecht is afgewezen.
2.2.
Appellante heeft in hoger beroep allereerst betoogd dat, nu het Uwv in hoger beroep met een nadere onderbouwing van het bestreden besluit is gekomen, om die reden de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd evenals het bestreden besluit en dat het Uwv moet worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen dan wel dat de Raad zelf voorziet in de zaak. Verder heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft gevolgd zonder te motiveren waarom meer betekenis toekomt aan het standpunt van de verzekeringsartsen dan aan de door appellante ingebrachte verklaring van neuropsychiater C. Essaidi, gedateerd 16 juli 1998, waarbij zij erop heeft gewezen dat de door het Uwv verzorgde vertaling van deze verklaring onvolledig is geweest.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Gelet op de vaste rechtspraak van de Raad ten aanzien van artikel 2:3 van de Wajong 2010 (onder andere: ECLI:NL:CRVB:2015:680 van 27 februari 2015) dient een aanvraag op grond van deze wet niet alleen te worden beoordeeld op grond van artikel 2:3, eerste lid, maar dient eveneens te worden bezien of de aanvrager wellicht onder toepassing van artikel 2:3, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt omdat hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden uit het eerste lid is gaan voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, waarbij wel de voorwaarde geldt dat het verlies aan arbeidscapaciteit een gevolg is van dezelfde ziekte die al aanwezig was na afloop van de 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b.
3.3.
Appellante heeft te kennen gegeven dat zij al sinds haar kindertijd angstklachten heeft. Na het overlijden van haar vader in 2002, wat een traumatische gebeurtenis voor haar was, is ze in een depressie geraakt en na de bevalling van haar dochter in 2005 heeft ze een postnatale depressie gehad. Ook in november 2008, tijdens haar tweede zwangerschap, ondervond zij psychische klachten. Zij stelt te lijden aan een chronische depressieve stoornis en angststoornis en om die reden in aanmerking te komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010. Bij rapport van 14 juni 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat, wegens het ontbreken van medische informatie over de periode vanaf haar zeventiende verjaardag ( [datum] 1999) tot september 2005, er over deze periode geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag kan worden vastgesteld. Uit de informatie van RIAGG, gedateerd 8 september 2005, blijkt dat sprake is van een aanpassingsstoornis met angst- en stemmingsklachten, welke diagnose, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, impliceert dat er sprake was van een tijdelijk ziektebeeld van hooguit zes maanden. Verdere informatie ontbreekt, de eerstvolgende medische informatie die ziet op de stemmings- en angstklachten dateert van november 2008, waarbij geen psychiatrische problematiek kon worden vastgesteld. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat deze appellante in januari 2010 heeft verwezen naar RIAGG wegens terugkerende klachten van angst en depressie, echter nadere informatie is niet aanwezig. Sinds mei 2011 is zij onder behandeling bij psycholoog drs. A.N.F. Altememy wegens een gegeneraliseerde angststoornis en somatoforme stoornis niet anderszins omschreven.
3.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 2:3, eerste en tweede lid van de Wajong 2010 is het volgende van belang. Voor de beoordeling of sprake is van een jonggehandicapte dient, op grond van het eerste lid, te worden beoordeeld of betrokkene vanaf zijn zeventiende verjaardag dan wel vanaf het moment van uitval tijdens de studie, gedurende 52 weken aaneengesloten in relevante mate arbeidsongeschikt is geweest en niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen. In het onderhavige geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat uit de voorhanden medische informatie niet kan worden opgemaakt dat hiervan sprake is geweest. Vervolgens dient, op grond van het tweede lid, te worden beoordeeld of betrokkene wellicht binnen een periode van vijf jaar na het einde van de in het eerste lid bedoelde periode van 52 weken, alsnog als jonggehandicapte als bedoeld in het eerste lid dient te worden aangemerkt. In het onderhavige geval betekent dit dat beoordeeld moet worden of bij appellante binnen vijf jaar na [datum] 2000, dus vóór
[datum] 2005, sprake was van toegenomen beperkingen die uit hetzelfde (geclaimde) ziektebeeld voortvloeien, en niet aannemelijk is dat zij hiervan binnen een jaar volledig zal herstellen. Voor zover appellante claimt dat zij tijdens haar studieperiode van september 2000 tot juli 2001 of september 2003 tot juli 2004 arbeidsongeschikt is geworden, geldt dat beoordeeld dient te worden of bij appellante binnen vijf jaar na die datum sprake was van toegenomen beperkingen wegens dezelfde ziekteoorzaak, en dat niet aannemelijk is dat zij hiervan binnen een jaar volledig zal herstellen. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook bij rapport van 14 juni 2016, in aanvulling op zijn eerdere beoordeling, de periode van 16 juni 2000 tot 2010 in ogenschouw genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt, dat op grond van de voorhanden medische gegevens over deze periode geen aaneengesloten periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid van artikel 2:3 onder a of b aannemelijk is geworden noch een toename van de objectiveerbare beperkingen in de periode van vijf jaar daarna, overtuigend gemotiveerd, onder verwijzing naar de (beperkte) aanwezige medische informatie.
3.5.
Het in hoger beroep door appellante ingebrachte argument dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door het ingebrachte “certificat medical”, gedateerd 16 juli 1998, opgemaakt door neuropsychiater Essaidi, van een onvolledige vertaling naar het Nederlands te voorzien, slaagt niet. De omstandigheid dat twee woorden in de tekst niet zijn vertaald wegens onleesbaarheid van het handschrift, doet niet af aan de verdere inhoud van het stuk. Overigens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht niet die waarde toegekend aan dit stuk die appellante eraan toegekend wenst te zien, aangezien dit stuk geen medische onderbouwing bevat en niet is gebleken dat aan het advies van Essaidi tot psychiatrische opname in Nederland wegens de door hem toentertijd vastgestelde toestand van zware depressiviteit gevolg is gegeven, noch dat destijds enige (psychiatrische) behandeling is gevolgd.
3.6.
Ten slotte stelt de Raad vast dat, nu appellante (pas) op 30 mei 2013 een aanvraag heeft ingediend om toekenning van arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010, sprake is van een laattijdige aanvraag. Gelet op de vaste rechtspraak van de Raad terzake (onder meer: ECLI:NL:CRVB:2013:CA0188, van 15 mei 2013) komt in dit geval de omstandigheid dat de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen, gelet op de beperkte medische informatie, voor rekening en risico van appellante.
3.7.
Gelet op het onder 3.4 tot en met 3.6 overwogene heeft het Uwv terecht bij het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat de aanvraag om arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 dient te worden afgewezen. De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep ongegrond verklaard.
4. Nu het Uwv pas in hoger beroep een afdoende motivering van het bestreden besluit heeft ingediend, is er grond voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 992,- wegens verleende rechtsbijstand in beroep en op € 992,- wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.984,-;
  • bepaalt dat het Uwv de door appellante betaalde griffierechten in beroep en in hoger beroep ten bedrage van € 167,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 oktober 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries
IvR