ECLI:NL:CRVB:2016:4307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/1533 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na verkeersongeval en beoordeling van functionele mogelijkheden

In deze zaak heeft appellant, na een verkeersongeval in september 2011, een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 februari 2014 vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit werd door de rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2015 in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn fysieke en psychische beperkingen aanvoert als redenen waarom hij de voorgehouden functies niet kan uitoefenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 november 2016 behandeld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.M.S. van der Wulp, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Raad heeft de medische rapporten van verschillende deskundigen, waaronder neurochirurg Th.A. Dokkum en psycholoog H. Schepers, in overweging genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van nieuwe medische informatie, maar de Raad oordeelt dat de aanpassingen voldoende zijn om rekening te houden met de beperkingen van appellant.

De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op consistente wijze heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies, waaronder die van machinaal metaalbewerker en samensteller kunststof- en rubberindustrie, geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.845,11 bedragen, inclusief griffierechten.

Uitspraak

15/1533 WIA
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 januari 2015, 14/6391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.M.S. van der Wulp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wulp. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in september 2011 een verkeersongeval meegemaakt, waarbij hij in zijn auto van achteren is aangereden. Op 1 mei 2012 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werk als deskundig leidinggevend projectmedewerker via een uitzendbureau, wegens fysieke en psychische klachten. Appellant heeft vervolgens een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang
29 april 2014 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 19 september 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en dat op inzichtelijke wijze is beargumenteerd hoe de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot zijn standpunt is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de voorhanden informatie van de revalidatiearts A.E. Langezaal-Flohil en (neuro)psycholoog M.A. Bogert, in combinatie met de eigen onderzoeksbevindingen en die van de verzekeringsarts, een beoordeling gegeven van de functionele mogelijkheden van appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd is, waarbij van belang is dat appellant zijn betoog niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geselecteerde functies van machinaal metaalbewerker, magazijn-, expeditiemedewerker en samensteller kunststof- en rubberindustrie geschikt zijn te achten voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij, gelet op zijn fysieke en psychische beperkingen, de voorgehouden functies niet kan uitoefenen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft hij onder meer rapporten ingediend van neurochirurg Th.A. Dokkum,
GZ-psycholoog H. Schepers, gedateerd 20 augustus 2015 en van Schepers en psychiater
N. Buitelaar, gedateerd 21 september 2015. Dokkum heeft, op basis van zijn onderzoeksbevindingen tijdens een op 30 augustus 2013 bij appellant verrichte neurochirurgische expertise in het kader van een door appellant aangespannen letselschadeprocedure, zijn visie gegeven over de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2014 en de geschiktheid van de geselecteerde functies, gelet op de daarin voorkomende belasting ten aanzien van de halswervelkolom. Schepers en Buitelaar hebben informatie verstrekt over de gestelde diagnoses en de behandeling van appellant die in 2013 en in 2015 heeft plaatsgevonden. De door appellant ingeschakelde medisch adviseur,
drs. R.I. Teulings, heeft bij brieven, gedateerd 11 februari 2015 en 15 juli 2015, zijn visie gegeven over de functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding en de geschiktheid van de geselecteerde functies, waarbij hij zich onder meer heeft gebaseerd op de bevindingen van Dokkum en Schepers/Buitelaar. Bij brief van 21 oktober 2015 heeft Teulings een medisch advies opgesteld voor appellant wat betreft de bij appellant kennelijk sinds juni 2015 toegenomen klachten en bezien in het kader van de re-integratie. Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat met name met zijn psychische beperkingen onvoldoende rekening is gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij kan moeilijk met mensen samenwerken, omdat hij snel uit zijn slof schiet vanwege de pijnklachten. Met name de geselecteerde functie van samensteller is daarom ongeschikt, waarbij tevens de tilbelasting en belasting op werken boven schouderhoogte zijn mogelijkheden te boven gaan.
3.2.
Naar aanleiding van de door appellant ingezonden medische stukken is de FML gewijzigd en de arbeidskundige grondslag aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 14 april 2015 de door Dokkum gestelde diagnose van atlanto-axial rotatoire subluxatie, graad I overgenomen en aanleiding gezien om de FML bij te stellen op de punten 4.17 (hoofdbewegingen maken) en 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens bij rapport van
1 mei 2015 de eerder geselecteerde functie van magazijn-, expeditiemedewerker laten vervallen en de theoretische schatting gebaseerd op de overgebleven functies van machinaal metaalbewerker, machinebediende inpak-/verpakkingsmachine en samensteller kunststof- en rubberindustrie, waarmee appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft het bestreden besluit dan ook, onder gewijzigde motivering, gehandhaafd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 14 april 2015 op inzichtelijke en consistente wijze overtuigend gemotiveerd dat met de aangepaste FML van 14 april 2015 in afdoende mate rekening is gehouden met de fysieke beperkingen van appellant, voor zover deze voortvloeien uit de bij appellant vastgestelde nekafwijking (atlantoaxiale rotatoire subluxatie). Voor zover de FML ten aanzien van de belastbaarheid van de halswervelkolom wordt betwist, slaagt het hoger beroep niet.
4.3.
In de FML zijn eveneens beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren, waarbij rekening is gehouden met depressieve klachten en sneller geagiteerd/agressief zijn. Er zijn voorwaarden gesteld van een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen/onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines/productiepieken en zonder verhoogd persoonlijk risico (gemotoriseerd vervoer). Verder is rekening gehouden met (milde) concentratieproblemen en zijn beperkingen aangenomen bij het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten en direct klantencontact. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is, in zijn rapport van 5 augustus 2014, overtuigend gemotiveerd dat de informatie van behandelend psycholoog Bogert van
13 december 2013, waar als diagnoses zijn gesteld impulscontrolestoornis en persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven, met onrijpe afweermechanismen als externalisatie, verplaatsing en vermijding, geen aanleiding vormt voor bijstelling van de
FML. De in hoger beroep ingediende informatie van behandelaars Schepers en Buitelaar geeft evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML. Uit deze informatie blijkt dat appellant in 2013 en 2015 in behandeling is geweest wegens agressieregulatieproblematiek en onvermogen om bij oplopende spanning zichzelf in de hand te houden, waarbij (uiteindelijk) de diagnose PTSS werd gesteld. Deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 14 oktober 2015 beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat de diagnose PTSS verhelderend is, maar niet tot nog meer beperkingen op het persoonlijke en sociale vlak leidt, aangezien de aangenomen beperkingen, ook bezien in het licht van deze diagnose, volstaan. Deze motivering komt de Raad overtuigend voor. Appellant stelt weliswaar eveneens beperkt te zijn ten aanzien van samenwerken, maar levert hiervoor geen medische onderbouwing. Overigens zijn de geselecteerde functies productiefuncties waarbij geen intensieve samenwerking voorkomt; de samenwerking is beperkt tot de inbreng van een eigen, afgebakende deeltaak, zodat deze grond ook om deze reden niet kan slagen. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd waarom de door appellant in hoger beroep ingediende medische stukken geen aanleiding geven tot verdere aanpassing van de FML van 14 april 2015, gelet op zijn eigen onderzoeksbevindingen tijdens de hoorzitting en het daaropvolgend medisch onderzoek op 5 augustus 2014 en het door hem opgetekende dagverhaal, is er voor inschakeling van een onafhankelijk psychiater onvoldoende aanleiding.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie niet geschikt is voor hem, waarbij hij heeft verwezen naar het rapport van Teulings van 15 juli 2015. Volgens Teulings is er op de punten tillen/dragen en werken boven schouderniveau sprake van overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Deze grond slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 10 augustus 2015, na inschakeling van de arbeidskundig analist, toegelicht dat de dagelijkse belasting op boven schouderhoogte werken beperkt is tot maximaal zes keer per uur ongeveer één minuut achtereen maximaal 5 kg hanteren, waarbij dit niet elk werkuur voorkomt en de frequentie laag is. De niet-dagelijkse belasting houdt in dat tijdens één werkuur in totaal één á twee minuten boven schouderhoogte wordt gewerkt, waarmee van statische belasting in feite geen sprake is. Nu in de FML is opgenomen dat appellant wel boven schouderhoogte kan werken, maar dat vijf minuten aaneengesloten te lang is, is de functie op dit punt geschikt te achten. Ook de tilbelasting van twee keer per week ongeveer 10 kg tillen, kan van appellant worden gevergd, aangezien dit vanuit de benen/rug kan worden gedaan zonder de nek/schouders extra te belasten. Ten slotte heeft appellant erop gewezen dat Dokkum de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine niet geschikt heeft geacht voor appellant, onder verwijzing naar het rapport van Dokkum. Deze grond slaagt evenmin, nu uit het rapport van Dokkum niet blijkt dat hij de functie machinebediende ongeschikt acht voor appellant en door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 1 mei 2015 afdoende is gemotiveerd dat de functie geschikt is te achten voor appellant.
4.5.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat terecht bij het bestreden besluit het primaire besluit tot weigering om appellant met ingang van 29 april 2014 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, is gehandhaafd, gelet op de in hoger beroep gegeven nadere medische en arbeidskundige grondslag. Terecht is dan ook bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6.
Nu appellant pas in hoger beroep het bestreden besluit van een juiste medische en arbeidskundige grondslag heeft voorzien, is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze worden, onder toepassing van het Besluit proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, begroot op
€ 992,- wegens in beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand en op € 4,40 wegens ten behoeve van de zitting gemaakte reiskosten in beroep, in totaal € 996,40. In hoger beroep worden de proceskosten begroot op € 992,- wegens gemaakt kosten van rechtsbijstand, op
€ 4,40 wegens ten behoeve van de zitting gemaakte reiskosten en op € 1.852,31 wegens kosten van de door appellant in hoger beroep geraadpleegde deskundigen medisch adviseur Teulings (tot een bedrag van € 1.216,91) en neurochirurg Dokkum (ten bedrage van
€ 635,40), in totaal € 2.848,71. Het rapport van Teulings van 21 oktober 2015 komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu dit rapport ziet op een advies inzake de toename van de medische beperkingen bij appellant sinds juni 2015 in het kader van de mogelijkheden tot
re-integratie, wat voor het onderhavige geschil niet relevant is.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 996,40 en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.848,71, in totaal € 3.845,11;
  • bepaalt dat het Uwv de door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 168,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en H. van Leeuwen als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.M.C. de Vries

UM