ECLI:NL:CRVB:2016:4293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een bedrijfsongeval versus dienstongeval bij de Koninklijke Marechaussee tijdens een integrale beroepsvaardigheidstraining
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een ongeval dat zich voordeed tijdens een integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van een appellant werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee. Het ongeval vond plaats op 3 juni 2013, toen de appellant, tijdens een oefening waarbij hij de rol van verdachte speelde, letsel opliep aan zijn linkerelleboog. De minister van Defensie had het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval en niet als een dienstongeval, omdat er geen sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. De rechtbank Den Haag had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van oorlogsnabootsende omstandigheden tijdens de training. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat de oefening onder verhoogd risico plaatsvond, verworpen. De Raad concludeert dat de omstandigheden van de training niet wezenlijk afweken van normale trainingsomstandigheden, waarbij gebruikelijke veiligheidsmaatregelen in acht werden genomen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt.
De uitspraak benadrukt het belang van het onderscheid tussen bedrijfsongevallen en dienstongevallen binnen het ambtenarenrecht, en de specifieke voorwaarden waaronder een ongeval als dienstongeval kan worden gekwalificeerd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.