ECLI:NL:CRVB:2016:4280
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie van operator
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als operator werkzaam was. Appellant had zich op 14 september 2012 ziek gemeld met spier-, gewrichts- en vermoeidheidsklachten, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant per 18 maart 2013 in staat was om zijn arbeid te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij medisch gezien meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte het Uwv had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de inhoud en de belastende aspecten van de functie van operator. De arbeidsdeskundige had de werkplek bezocht en gesproken met verantwoordelijke managers, en had een gedetailleerd rapport opgesteld over de werkzaamheden en de belasting die daarbij kwam kijken.
De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat appellant in staat was de werkzaamheden van operator te verrichten, en dat de door appellant aangevoerde bezwaren niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.